Column: Eric de Rooij – Dat kabinet van U
Dat kabinet van U
Ongeveer op het moment dat Omtzigt de dienstauto van Plasterk leende voor een ritje naar het Haagse Postillion Hotel, stond ik met Frans Timmermans op het perron van station Amsterdam Zuid. Hij viel me in eerste instantie niet op. Gewoon een man met een baard in een gewone maar nette jas, een man zoals er zovelen op perrons door heel Nederland te vinden zijn. Naast hem, zijn assistent, een jongeman met een open en vriendelijk gezicht, die met zijn ogen graag de mensen om zich heen begroette.
Toen de trein naar Hilversum het station binnenreed, dacht ik: Ik moet het hem zeggen. In andere omstandigheden weet ik heel goed mijn mond te houden. Waarom ik nu wilde spreken? Geen idee. Ik draaide me naar hem toe, we keken elkaar aan, en ik zei: ‘Dat kabinet van u, dat komt er, hoor.’ Hij lachte en antwoordde zoiets als dat het allemaal nog wel even kon duren. Daarna wensten we elkaar een goede reis en stapte ik in de trein zonder verder om te kijken.
Wat had ik gedaan? Toen hij zei dat het nog wel even kon duren, sloeg ik hem amicaal en bemoedigend op de schouder. Wat was dat nou voor familiariteit? Waar kwam die nou weer vandaan? En wat had ik nu gezegd? Het leek verdorie wel een variant op een dichtregel van Gerard Reve: Dat Koninkrijk van U.
In de trein zocht ik Graf te Blauwhuis op. Over die achttienjarige jongen, Gerrit Rijpma, doodgeschoten aan het einde van de oorlog. Het graf is geruimd, de jongen is herbegraven op het Nationaal Ereveld Loenen.
Graf te Blauwhuis
Voor buurvrouw H. te G.
Hij rende weg, maar ontkwam niet,
en werd getroffen, en stierf, achttien jaar oud.
Een strijdbaar opschrift roept van alles,
maar uit een bruin geëmailleerd portret
kijkt een bedrukt en stil gezicht.
Een kind nog. Dag lieve jongen.Gij, die koning zijt, dit en dat, wat niet al,
ja ja, kom er eens om,
Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?
Het portret van de jongen vind je op liberationroute.com. Kijk je naar hem dan denk je aan de oorlogen na hem en de oorlog nu in de Oekraïne, al die jonge mannen die ook het liefst wilden wegrennen maar niet aan de dood ontkwamen.
Toen ik begin jaren tachtig voor de eerste keer mocht stemmen, koos ik voor de pacifisten. Dat was een opvallende keuze in een familie waar iedereen PvdA stemde. ‘Och, je bent jong, je mag dromen,’ zei mijn moeder. ‘Je opa was in de jaren dertig ook van het gebroken geweertje tot Duitsland de Sudeten annexeerde.’
Wie vrede wil, moet voorbereid zijn op oorlog.
Was dat het? Elke week werd er bij ons in de familie over Joop den Uyl gesproken op een toon alsof het die leuke oom gold die verhuisd was naar Den Haag voor een baan boven zijn kunnen en er daarom op zondag niet meer bij kon zijn. Een kind was ik, weggedoken onder de enorme eettafel waaraan de familie rookte, koffie dronk en discussieerde – tot iedereen voor de lunch weer naar huis ging. Dat ik Den Uyl als familie ervoer, was niet helemaal uit de lucht gegrepen. Den Uyl was ook in Hilversum opgegroeid, vlakbij het station, in de Leeuwenstraat, bestond nog lange tijd het familiebedrijf Den Uijl Speelgoed en Mandwerk. Ik herinner me rieten stoelen en tafels in de etalage. Den Uyl betekende hard werken, een missie hebben, moreel het goede willen, maar gedwarsboomd worden door de kuiperijen van de Wiegels en de Van Agten in deze wereld.
Zo vertrouwd voelde dus die ontmoeting met Timmermans, hoe kort ons gesprek ook was. Rode nestgeur.
Eric de Rooij
De poëzie van Reve, daar werd altijd een beetje laatdunkend over gedaan in het literaire grachtengordelmilieu, is mijn indruk. Vooral omdat het niet rijmde, een beetje ‘lollig’ was, en ook zeer katholiek. Maar inmiddels – terugkijkend – vind ik zijn gedichten eigenlijk steeds beter worden. Ik bedoel, een gedicht als ‘Roeping’ of ‘Dagsluiting’, dat kan je toch haast niet met droge ogen lezen? En dat geldt ook voor bovenstaand ‘Graf te Blauwhuis’ dat ik al weer te lang niet had geproefd.