De zielsverhuizingen van Christine Otten

Christine Otten schreef – alweer – een fascinerende roman, een psychologische thriller en een sociaal-realistische studie naar de interacties tussen mensen met totaal verschillende levens. Als ik je eenmaal mijn verhaal heb verteld is het verhaal van de Marokkaanse-Nederlandse Anir, de ik-verteller. Twaalf jaar bracht hij door in de gevangenis: eenderde deel van zijn jonge leven. Hij zit in zijn re-integratieperiode, mag met een enkelband naar buiten en wordt begeleid door de reclassering. In het reclasseringskantoor ontmoet hij de jonge vrouw Emma. Ze is mooi en hip, lijkt op zangeres Cher en wordt door de dienstdoende ambtenaar even neerbuigend behandeld als Anir. Dat neemt haar voor hem in.

Emma doet onderzoek naar de levensloop van langgestraften en vraagt of zij hem diepgaand mag interviewen voor haar proefschrift. Anir wil meewerken. Door de kracht van zijn volledige levensverhaal zal hij gezien worden, hoopt hij, begrepen en daardoor gereinigd, waarna hij weer mee zal mogen doen in de wereld buiten het gevang:

als ik haar nu maar alles, maar dan ook echt alles zou vertellen, van mijn vroegste herinneringen en zelfs nog daarvoor, de verhalen die ik ken van mijn moeder, vader, ooms, grootouders in de Atlas in Algerije (vaders kant), grootouders in Agadir, Marokko (moeders kant), tot aan de eerste ontmoeting met haar op het kantoor van de reclassering, dan [zou het] goed komen. Ik bedoel… Ik zou niks weglaten, of achterhouden, de goorste lelijkste smerigste gemeenste, meest schaamtevolle details zou ik delen met haar, de hele beerput van mijn verzamelde herinneringen ongefilterd over haar uitstorten, ook de mooie, de euforie en trots en geluk die óók deel van mijn leven waren; als ik dit goed wilde doen moest ik ‘all the way’ gaan.

Hij hoopt vooral ook zichzelf te kunnen begrijpen. Zijn eigen verlangens verwarren hem, wie is hij eigenlijk? Maar dit alles wordt verteld als een terugblik en in Anirs heden is hem al duidelijk geworden dat hij geloofde in een illusie: ‘Hoe kon ik me zo vergissen?’

Emma neemt Anir mee naar haar eigen flat om die levensloopgesprekken te houden. Meteen wordt de uitwisseling van levensverhalen wederzijds. Emma vertelt op haar beurt ook ‘alles’ over haar getroebleerde jeugd en Anir luistert en leeft mee. Anir verkleedt zich soms in het geheim voor de spiegels tot ‘Assia’ en Emma wisselt jurkjes en make up met hem uit en vertelt hem dat hij als ‘Assia’ met haar kan praten, dat is ‘de echte Anir’. Emma gaat zich ijverig verdiepen in zijn Marokkaanse geschiedenis en cultuur. Beiden menen alle eerdere hulpverleners te doorzien. Die zitten vol trucs, handelen nooit ‘gelijkwaardig’, zoals Emma dat doet, ze maken niet echt contact zoals Emma dat zo betoverend kan, voelt Anir. Ze drinken dure whisky, zitten als zusjes op de bank, spelen met het chique ondergoed dat gekocht wordt met Emma’s creditcard. Anir voelt zich eindelijk als ‘Assia’ geliefd en laaft zich eraan. Emma kan hem bovendien uitleggen hoe zijn verlangens om vrouw te zijn in elkaar zitten: zij legitimeert ze, verklaart ze. Als lezer weet je dan al dat dit niet lang goed kan gaan. Emma stelt vragen naar Anirs criminele achtergrond uit – alsof ze bang is en het eigenlijk niet wil weten, voelt Anir. De wederzijdse confidenties worden grenzenloos: alles waarvoor ze zich schamen vertellen ze elkaar: Emma die als puber haar psychotische vader de deur wijst en de broer van wie ze houdt afstoot, Anir die vertelt over zijn kindertijd, zijn band met zijn moeder, tantes en nichtjes, zijn fascinatie met vrouwenkleren, zijn heftige en verwarrende seksuele relatie met een medegevangene. Met de I-phone immer op de opnamestand.

Zoveel vertrouwelijkheid deed zeer. Alsof we met een vlijmscherp scheermesje een minuscuul sneetje in onze polsen hadden gekerfd en we ze, zodra het bloed weldadig rood opwelde uit de wonden, tegen elkaar drukten. Sesam open u!

Maar het kaartenhuis van de symbiotische intimiteit stort in als het einde van de gesprekken nadert en Anir Emma zijn liefde verklaart. Ze verstrakt. ‘Je bent nooit iets anders dan een onderdeel van een project voor me geweest, Anir,’ zei ze. ‘Dat was de afspraak.’ Hij kan gaan. Wederkerigheid was het lokaas, maar niet de bedoeling. Emma heeft hem gebruikt voor haar eigen behoeften. Anirs wereld stort in. Zo zit het dus: niemand is te vertrouwen.

Maar dan zijn we nog maar op een derde van deze roman. Wat volgt zijn Anirs pogingen van dit verraad te herstellen, eerst door zijn vrouwenkleren te begraven in een bos, door zich dagelijks af te matten in de sportschool en een gespierd mannenlijf te kweken. Hij keert terug naar zijn familie en schrijft verder aan het schrift waarin hij zijn worsteling met leven beschrijft. We zien hem teruggrijpen naar de ankers van mannelijkheid, naar de strategieën van het niet-voelen die hij als kind al van zijn vader, broers en neven heeft geleerd, van zijn gevecht om de lokroep van de glamour-criminaliteit te weerstaan. Het zijn de interventies van de vrouwen in zijn leven – zijn moeder die hem als kind het spel met vrouwenkleren toestond, de lerares die hem Etty Hillesum en Albert Camus liet lezen – waaraan hij zich vasthoudt. Anir is een strijdtoneel van tegenstrijdige krachten, waarop hij zijn leven moeizaam herschept. Intussen word je door hem ingevoerd in zijn familiale wereld van liefdevolle vrouwen en criminele mannen, in de Marokkaanse cultuur en schitterende natuur en luister je naar de verhalen die zijn moeder hem vertelde. Het mooiste verhaal is dat van de rijke jongen en het arme meisje, die een wedstrijd moeten doen wie het verst komt in het leven. Het arme meisje is slim en wint, het sprookje is een spiegeltekst: de hele krachtmeting tussen Emma en Anir (die immers ook Assia is) zit erin samengebald. Het loopt goed af, Assia komt weer tot leven, maar leest u dat zelf: tot op de laatste bladzijde is het enorm spannend en ontroerend.

Zelden las ik een indringender kritiek op de beloftes van de welzijnsindustrie en de omgang van het overheidsapparaat met gevangenen. Als één ding duidelijk wordt is dat het gevangeniswezen niet alleen een zielloze industrie is, waar menselijkheid gesmoord wordt door het labyrint aan regels, maar dat het juist mensenwerk is. Dat aan beide kanten van de streep tussen insiders en outsiders mensen zitten, met hun behoeftes, trauma’s en onvervulde verlangens, die ze op elkaar uitleven. Verplichte literatuur voor hulpverleners, lijkt me. Maar vooral is het ongelooflijk hoe Otten dat personage van de zesendertigjarige Anir tot leven weet te brengen. Zijn taal, zijn inzicht in de wereld van een hedendaagse gevangenis en hoe daarin overleefd kan worden, zijn filering van machtsstructuren is lucide. Het verhaal van zijn inwijding in de mannelijke identiteit, zijn twijfels daarbij en zijn weigering daarvan, het kan een stapel psychoanalytische literatuur over mannelijkheid vervangen. ‘Als ik jou zie zie ik mezelf’ was de titel van de indringende Ted-talk die Otten hield in 2016: een schrijver kan in zijn/haar personages veel leggen van zichzelf, misschien juist omdat ze in andere werelden leven, van een ander sekse, leeftijd of kleur zijn. Otten is heel sterk in dit soort zielsverhuizingen, zoals haar oeuvre van het begin af aan laat zien. Haar grote roman The Last Poets uit 2004 – over de zwarte dichters die rond 1970 aan de wieg van de hip hop stonden – was al zo’n oefening in zielsverhuizing. Ze schreef er onlangs een essay over: De ander bestaat niet. Maar ze laat vooral in elk boek weer zien dat het kan: iemand het woord laten nemen die je niet zelf bent, of op het eerste gezicht lijkt te zijn. En dat het zo indringend overkomt is niet te danken aan het idee op zich, maar aan de manier waarop Otten er magistrale literatuur van maakt.

Maaike Meijer

Christine Otten – Als ik je eenmaal mijn verhaal heb verteld. De Geus, Amsterdam. 208 blz. € 20,99.