Recensie: Flann O’Brien – Het Dalkey-archief
De geest uit de fles
Het Dalkey-archief, uit 1964, is de vijfde en laatste roman van Flann O’Brien. Nu pas, zestig jaar nadat The Dalkey Archive in Dublin verscheen, is deze roman in het Nederlands vertaald. Door Robbert-Jan Henkes, die ook een nawoord schreef. Als Henkes het heeft vertaald, is het vast een bijzonder boek, weten lezers. Zo is het ook.
Flann O’Brien was het pseudoniem dat Brian O’Nolan (Strabane, 1911 – Dublin, 1966) gebruikte in zijn hoedanigheid van roman- en toneelschrijver. Onder een andere naam, Myles na Gopaleen, schreef hij vijfentwintig jaar lang zeer eigenzinnige columns in The Irish Times. James Joyce, Samuel Beckett, Flann O’Brien: ze plegen te worden opgevoerd als de nummers één, twee en drie van de twintigste-eeuwse, Ierse literatuur. Eigenlijk moet nog een vierde worden genoemd, want ook Brendan Behan hoort in dat rijtje thuis. Met de laatste had O’Brien – om verwarring te voorkomen schrijf ik hier niet O’Nolan en gebruik ik ook verder zijn pseudoniem – een enorme alcohol-inname gemeen, waarbij O’Brien ook nog eens voornamelijk tabaksrook inademde. Vandaar waarschijnlijk dat hij niet oud is geworden.
Dalkey is een kustplaatsje, dat deel uitmaakt van groter Dublin. Twee kroegvrienden, Hackett en Mick, bezoeken er vaak de drinkgelegenheid Colza, uitgebaat door mevrouw Laverty, door Hackett aangesproken met ‘Mrs. Lavatory’. De ordehandhaving in Dalkey is in handen van brigadier Fottrell, die immer met zijn fiets aan de hand door de straten loopt en nooit in het zadel springt, omdat hij bang is dat de uitwisseling van fiets- en lichaamsmolliekulen hem op duur zullen transformeren tot fiets en zijn fiets tot brigadier.
Hackett en Mick (Michael) Shaughnessy ontmoeten op een beboste klifhelling ene De Selby, een soort Professor Sickbock, die een uitvinding heeft gedaan, waarmee hij binnen een week van ruwe stook heerlijke, schijnbaar jarenlang op vat gerijpte whiskey kan maken, waarmee hij tevens al het leven op aarde kan vernietigen en dat ook van plan is, en ook nog, in een grot aan de kust, onder de waterlijn, figuren uit het verre verleden kan oproepen voor een aardige conversatie. Met dat kunstje laat hij Hackett en Mick een keertje meedoen, wat leidt tot een ontmoeting en een gesprek met kerkvader Augustinus.
De Selby’s voornemen om al het aardse leven uit te roeien, baart Mick zorgen. Hij broedt een plannetje uit om dat te voorkomen, een plannetje dat echt gestalte krijgt als hij in Skerries, een badplaatsje nabij Dublin, een man opspoort die al twintig jaar dood wordt gewaand. In Skerries leidt ene Joyce een anoniem, armoedig bestaan, omdat hij niet langer geassocieerd wil worden met vullis als Ulysses en Finnegan’s wake.
De wereld redden, James Joyce laten herrijzen: alleen God en geloof kunnen hem daartoe hebben uitverkoren, denkt Mick. Zodat hij concludeert dat hij zijn leven voortaan aan het hogere hoort te wijden en moet toetreden tot een kloosterorde. Dus neemt hij zich voor zijn toch al verbleekte relatie met Mary te verbreken. De drank laten staan deed hij al veel eerder in het verhaal, tot afschuw overigens van de auteur, die er karakterzwakte in ziet en daarom Mick’s gebrek aan geestkracht dik aanzet. Overigens wordt er ongelofelijk veel gezopen in Het Dalkey-archief en is elke geografische verplaatsing in de eerste plaats een verandering van drinkgelegenheid, niettegenstaande Mick’s bekering tot Vichy-water.
Om al dit fabuleergeweld – wat hierboven staat is maar een deel – tot een roman samen te smeden is veel fantasie nodig. Om het tot een hele goede roman te maken, een roman die je ook nog eens het gevoel geeft aan de hand van Mick en anderen de ene pub na het andere drank- en tabakshol te betreden en bovendien een roman die met geen andere vergelijkbaar is, zijn bovendien enorme taalbeheersing en humor nodig. Al die kwaliteiten bezat Flann O’Brien in ruime mate. Overtuig uzelf daarvan met deze uitstekende vertaling, die mooie vondsten bevat, zoals ‘mevrouw toiletpot’.
Hans van der Heijde
Flann O’Brien – Het Dalkey-archief. Vertaling en nawoord Robbert-Jan Henkes. Koppernik, Amsterdam. 236 blz. € 22,50.