‘Met het pistool tussen ons in delen we een granaatappel’

Wie mij vraagt waar ik onlangs naar op reis ben geweest, zal ik naar waarheid antwoorden: naar Mulhacén, de hoogste top van de Sierra Nevada in Andalusië, want zolang er dichters zijn als Jonas Bruyneel, hoef je niet meer in trein of vliegtuig te stappen om het Spaanse landschap intens te beleven. Het is alsof je daadwerkelijk langs de witte dorpen van de Alpujarras en de olijfgaarden bent getrokken, langs de naaldbomen met stammen van bladgoud, langs de rotsen en het ijs, als je zijn nieuwe bundel Mulhacén leest. Die diepgaande ervaring is alleen mogelijk, omdat scherpschutter Bruyneel de lezer treft met zijn ‘precisiewapen’, want dat wapen is meer dan poëzie.

Mulhacén is een verhalend gedicht dat de tocht beschrijft van het lyrisch ik naar de berg Mulhacén, samen met de Andalusische dichter Federico García Lorca (1898-1936). In de podcast Beeldspraak (aflevering 32) van het PoëzieCentrum vertelt Bruyneel dat hij ook in werkelijkheid deze tocht heeft afgelegd en ook daadwerkelijk Lorca heeft ontmoet, namelijk op een bankje, als standbeeld, en in de bundels die hij van hem is gaan lezen, eerst in vertaling, daarna in het Spaans. Hij hoopte dat Lorca hem kon inspireren, want na zijn vorige bundel broedland was Bruyneel weer even in een impasse beland, zoals hij vaker ervaart als hij net een project heeft afgerond: ‘Uit de stille wens om mijn ziel / te ruilen voor een eigen stem.’ Is het daadwerkelijk de geest van Lorca die de bundel tot zo’n belevenis maakt?

Je kunt alleen zo’n totaalervaring beleven als er in de bundel een gelaagdheid bestaat die op verschillende niveaus binnenkomt. Bruyneel is behalve dichter ook musicus en die twee staan altijd met elkaar in verbinding. Lorca stelt hem in het gedicht zelfs letterlijk deze vraag:

Ben je muzikant of dichter?
Ik voel me hooguit muzikant
wanneer ik schrijf en pas dichter
als ik musiceer, antwoord ik.

Bruyneel heeft gekozen voor het schrijven in copla’s: een versvorm van vier regels, waarin elke regel acht lettergrepen bevat. Het is een Spaanse, volkse versvorm met vaak wat schunnige teksten. Tegenwoordig zijn er weinig versvormen waarmee je het grote volk kunt bereiken en Bruyneels verzen zijn verre van schunnig. Toch voegt deze versvorm een bijzondere kracht toe: een regelmaat die past bij het wandelen door berggebied, een soort gedrevenheid, discipline, die je krachtig naar de top stuwt, zonder dat je ruimte en ademhaling verliest: ‘Beweging is brandstof voor taal. / Beweging sterkt de dichter aan.’ Er zit een muzikaliteit in die de lezer in een trance brengt waaraan hij zich volledig kan overgeven. Die muzikaliteit zit niet alleen in het ritme, maar ook in het schitterende, subtiele klankspel van alliteraties en assonanties.

Bij die muzikaliteit die op zichzelf al twee zintuigen aanspreekt, het gevoel (van ritme) en het gehoor, komen de beelden:

De schaduw etst zwarte bressen.
In de vormloze schemering
lezen kloven als zinsneden
uit vergeten Moorse verzen.

Federico schudt traag zijn hoofd.
In Andalusië vind je
de woorden altijd in de steen
en de mensen in de aarde.

In taal schildert Bruyneel het landschap, maar ook daarin brengt hij een gelaagdheid aan, want de beelden roepen niet alleen het landschap op, maar ook de innerlijke tocht onder invloed van Lorca:

Federico’s lichaam verdween
voor de aftakeling hem trof,
terwijl ik traag een spiegelbeeld
van mijn vader lijk te worden

De persoon van de dode Lorca werd in taal gevat, in herinnering, ‘zodat mijn lijf kon ontbinden / en ik alleen poëzie was.’ Het is alsof het lyrisch ik niet zozeer wandelt met een levende persoon, maar met de poëzie zelf, waarvan Lorca een soort personificatie is geworden. De dood van Lorca is wat omstreden. Het is niet helemaal duidelijk of hij vanwege zijn geaardheid is vermoord, of door rechtse milities, nationalistische aanhangers van Franco, omdat hij een socialistisch geluid liet horen. Gedurende de hele tocht voel je het gevaar, in de vorm van een pistool:

Met het pistool tussen ons in
delen we een granaatappel.
De witte maan schijnt weifelend
door het openstaande venster.

Hier zie je hoe het beeld van het pistool echoot in de ‘granaatappel’: in datgene wat ons voedt en wat ons verbindt, huist ook het gevaar. Poëzie is op zichzelf misschien geen wapen, maar de pen wordt soms zo opgevat. Woorden kunnen vlijmscherp zijn en er zijn genoeg dichters die door hun woorden moeten onderduiken of vluchten, maar Lorca zegt: ‘Zolang je verzen zacht vallen, / zijn ze zonder betekenis.’ En dat is precies de innerlijke tocht die het lyrisch ik doormaakt: van romantische landschapsbeschrijver ontwikkelt hij zich gedurende de tocht tot een maatschappijkritische dichter:

Ik zoek naar geschonden lijven
in het rauwe postkaartenlandschap
terwijl het roepen luider wordt,
onverdraagzaamheid onbeschaamd.

Ik wacht tot mijn land niet langer
bedreigd wordt door al die mannen
die zich in ijsbaden stalen
voor hun ingebeelde gevecht.

In het landschap zie je steeds meer sporen van verwoestingen door de mens – ‘Fabrieken spuien grijzen smog’ – en de gevolgen van de opwarming van de aarde.

De beelden die de dichter oproept in taal, worden aangevuld met bijzondere illustraties van Toon Delanote. Ook deze illustraties hebben een gelaagdheid in zich. Nieuwsgierig als ik was naar de oorsprong van de vage horizontale strepen in de afbeeldingen, die je bij allemaal in meer of mindere mate terugziet, ging ik op zoek naar deze kunstenaar en ontdekte een filmpje waarin hij aan het werk is met uitsnijden, plakken, verven, drukken, opnieuw uitsnijden, net zo lang tot een gelaagd kunstwerk ontstaat. De strepen, die als sporen over de tekeningen lopen, passen bij de sporen die de copla’s door het verhaal trekken.

Wie ervoor openstaat, kan diepgaand genieten van deze zintuiglijke reis en zal worden beloond met schatten die je doorgaans ook in de bergen vindt: schitterende stenen, gekleurde vlinders en bijzondere flora, maar dan uit taal gehouwen.

Dietske Geerlings

Jonas Bruyneel – Mulhacén. PoëzieCentrum, Gent. 136 blz. € 23,00.