Interview | Jan Cremer in 1978: ‘Een schrijver zegt wel eens iets wat niet waar is en later toch een feit wordt, heel raar’
Vandaag overleed Jan Cremer op 84-jarige leeftijd. Hier een interview uit 1978:
Jan Cremer: ‘Ik ben altijd ’n soort pionier geweest’
Het valt niet mee om Jan Cremer te pakken te krijgen. Niet dat hij geen interview zou willen geven, hij wil best, maar heeft eenvoudig geen tijd. Die paar weken per jaar dat hij in Nederland is – nu ja, in Nederland… het ene ogenblik zit hij in Zwitserland, dan weer in Duitsland – werkt hij als een bezetene. De vruchten van die arbeid mogen er zijn: het nieuwe boek, Jan Cremer’s Logboek (even schoolmeesteren: de apostrof achter Cremers. naam staat er ten onrechte), een dikke pil van ruim vierhonderd bladzijden, is uit, de nieuwe Jan Cremer Krant kan elk moment in de winkels liggen en in het najaar exposeert Cremer een nieuwe serie grafiek.
Tussen alle bedrijven door, na een paar mislukte principe-afspraken, weet Cremer een paar uur vrij te maken voor Het Vrije Volk, krant immers, waarin hij, op 29 juli 1954, debuteerde als hoofdredacteur van de Jongensstad-krant die als bijlage bij de toen nog bestaande Enschedese editie verscheen.
Een bericht van de hoofdredactie:
Een van de bouwvakarbeiders bij het Gemeentehuis heeft een paar spijkers laten vallen en buigt zich voorover om ze op te rapen. Hij staat met zijn zitvlak, tegen de muuri Een andere jongen is juist bezig aan de binnenkant een paar spijkers in het hout te drijven. Kolossale pinnen met een punt en een kop er op. Juist op de plaats waar de andere jongen tegen de muur leunt, een paar ferme slagen en … een schreeuw. De spijker ging door het hout heen met het noodlottig gevolg: EHBO!!!
JAN CREMER
In Cremers nieuwe boek spelen zijn jongensjaren een niet onbelangrijke rol. Behalve de reisverslagen die hij in de loop der jaren in allerhande binnen- en buitenlandse tijdschriften publiceerde, zijn er namelijk fragmenten in opgenomen van wat ooit was aangekondigd als het boek Jongensleed. Ook in Logboek: de pagina die hij op 21 december 1974 bijdroeg aan Het Vrije Volk in de serie Schrijvers over Rotterdam. ‘…al die aardige en mooie stoten…’ heette zijn verhaal.
Goed, we zitten in Bodega Keijzer aan de hoofdstedelijke Van Baerlestraat. Cremer drinkt achtereenvolgens thee en Vichy-water, eet een kommetje soep en later nog een zalmsalade. Nog geen vijf minuten nadat we onze plaatsen hebben ingenomen, stapt een kaalhoofdig, zwaar opgemaakt meisje het etablissement binnen – punk. ‘Zie je dat?’ vraagt Jan. Ik kijk, maar zie niet meteen wat hij ziet. Dat het meisje onder haar openhangende jas geen bloesje draagt, bedoelt hij. Twee blote borsten hangen er lusteloos bij. Jan: ‘Ik mag graag tieten zien, maar er moet wel een aardig hoofd boven staan.’
‘Ik ben altijd met verschillende projecten tegelijk bezig, met sommige al tientallen jaren,’ zegt Jan Cremer als het interview een aanvang genomen heeft. ‘Het kan een maand duren voordat een boek klaar is, maar ook tien jaar. In Amerika heb ik Logboek af gemaakt. Dat was een heel zware baan: al mijn journalistieke werk van de afgelopen achttien jaar heb ik herschreven; alles wat eruit gecensureerd was, heb ik weer terug moeten vinden. Er staat ook werk in dat nooit-eerder is gepubliceerd.
En dingen die toen niet door de beugel konden. Ik heb altijd een hele scherpe visie op de dierenmishandeling, circussen, jagers gehad, dat is nu een beetje in de mode. Ik heb vooropgelopen. In mijn eerste boek heb ik over slachthuizen geschreven; in het tweede over kippen; nu wordt dat pas waar, serieus genomen; ik ben altijd een soort pionier geweest. Toen hadden die stukken misschien tot korte gedingen geleid; laat ze nu maar komen…’
Ik wil je confronteren met een paar flapteksten: ‘Het zijn Cremers eerste grote toneelwerken en er zullen nog vele volgen’, ‘Kijk uit naar Ik Jan Cremer Derde Boek: Hoe Jan Cremer van arme jongen miljonair werd en van miljonair weer arme jongen’; ‘Made in USA, nummer 1 van de Made in serie’. En in 1974 zei je tegen Bibeb: ‘Ik werk al zeven jaar aan een roman over mezelf, Wolf. Dat wordt mijn levenswerk. Al mijn boeken en toneelstukken zijn daarbij vergeleken vingeroefeningen.’ Waar blijven al die boeken?
Jan Cremer: ‘Voor het derde Ik Jan Cremer-boek ben ik nog steeds materiaal aan het verzamelen. Met de Made in-serie zit het moeilijker. Ik heb dat boek indertijd geschreven in een week; ik sta er niet achter; het is een soort ruwe schets geworden. Tezijnertijd ga ik het herschrijven en dan komt het wel weer in de handel. Ik heb het uit mijn handen laten halen; ik had een hele serie opgezet: Made in Hollywood, enz. Er komen zeker nog verschillende lk Jan Cremer-boeken. Logboek is er eigenlijk ook een deel.’
Waarom heb je het boek dan niet Ik Jan Cremer Derde Boek genoemd? Ligt die naam niet beter in de markt?
Jan Cremer: ‘Dat interesseert me niet. Ik doe alleen wat ik leuk vind om te doen. Geen enkele schrijver in Nederland heeft dat gedaan, een boek laten vallen, zoals ik met Made in USA heb gedaan; schrijvers vinden alles wat ze geschreven hebben heilig.’
Heb je contact met andere Nederlandse schrijvers?
Cremer: ‘Met Hermans. Hij is al een verzamelaar van mijn grafiek sinds het begin van de jaren zestig.’
‘Nee, schrijven en schilderen hebben niets met elkaar te maken, het zijn twee vakken. Je moet er allebei hard voor werken. Je kunt niet overdag schrijven en ’s avonds een beetje schilderen. Ik ben nu toe aan een schilderperiode.’
In 1960 bood je een schilderij te koop aan voor een miljoen gulden.
Cremer: ‘Ik heb wel verschillende biedingen gehad, maar ik doe het voor geen cent minder dan een miljoen weg. Het hangt thuis aan de muur; het is verzekerd voor een miljoen. Twintig jaar geleden was het de hoogste prijs die ooit door een levend schilder was gevraagd. Ik kreeg een bod van een miljoen centen, maar dat heb ik ondanks mijn armoede afgeslagen. Er zijn weinig mensen die kunnen zeggen: „Ik heb een schilderij van een miljoen gulden aan de muur, ik wel.”’
Je bent miljonair geweest?
Cremer: ‘Ik ga van het standpunt uit: geld moet rollen; dat hele spel zegt mij weinig. Ik verdien gelukkig een beetje centen om mijn leven te kunnen leiden; ik heb mijn natje en mijn droogje. Ik Jan Cremer Derde Boek gaat over het uitkomen van mijn eerste boek: ik beschrijf daarin de grootste armoede, waarin ik in die tijd leefde, de grote rijkdom die daarop volgde en tenslotte weer de armoede. Ja, ik heb erg veel geld gehad; als je een eenvoudig rekensommetje maakt: alleen in Nederland zijn 500.000 boeken van mij verkocht. Mijn vader had het motto: liever honderd gulden schuld dan vijf minuten verdriet. Dat vind ik een erg goede.’
‘Ik heb mijn vader nooit gekend, nee, hij overleed toen ik twee was. Hij was ook een enorm reiziger. Ik ben bezig met de inleiding voor een boek, Op de fiets de wereld in, dat heeft hij geschreven in de jaren dertig, een reis van Holland naar Palestina.
Mijn voorwoord wordt een soort hommage aan mijn vader. Ik ben net als hij. Hij was smid; als hij geld had, gooide hij de smidse, dicht en ging op reis. Dat was toen een schande, het was crisistijd. En dat hij achter de meiden aanzat in hetoosten was helemaal schandalig. Het zijn prachtige verhalen; eigenlijk is het Ik Jan Cremer voor de oorlog. Ja, hij heette ook Jan; wij heten al generaties lang Jan.
Wij komen uit een heel eenvoudige hoefsmedenfamilie, daarvoor waren we marskramers. Vroeger heetten we Korobejnik, een Russische naam die marskramer betekent. Toen ik een beetje centen had, heb ik mijn hele familie laten uitzoeken. Ik was altijd bang dat er in mijn familie nog een paar intellectuelen hadden rondgelopen. Ik heb geluk gehad, maar één van mijn voorouders is schoolmeester geweest in Hessen, een dorpje in Duitsland, dat was de enige intellectueel.’
Waarom was je daar bang voor?
Cremer: ‘Omdat ik intuïtief aanvoelde dat ik gewoon uit een arbeidersmilieu kom; daar ben ik trots op; ik behoor tot het gewone volk. Stel je voor dat we plotseling van adel blijken te zijn. Mijn moeder is een Hongaarse, dat waren allemaal herders; zij heet ook herder in het Hongaars. Van mijn moeder gaan we helemaal terug naar Mongolië; mijn overgrootmoeder was een Tartaarse.
Ik heb mijn vader leren kennen door wat ik van hem en over hem heb gelezen. Ik was twee. lk ken mijn vader beter dan mijn moeder hem kende; hij sprak geen Hongaars. Ja, mijn moeder leeft nog. Contact? Het gewone moeder-zoon contact. Ik zoek haar wel op. Ik ben van huis gegaan toen ik veertien was; het zou vals sentiment zijn als ik zou doen of ik dagelijks over de vloer kóm. Dat is gewoon niet zo.’
‘lemand heeft eens gezegd: het leven van een schrijver wordt bewaarheid zodra het wordt opgeschreven. Ik had tien jaar geleden in een interview kunnen zeggen dat al mijn voorouders hoefsmeden waren, zonder dat zeker te weten. Nu weet ik het zeker. Ik was eens in Turkije en ik voelde: hier, op deze weg, is mijn vader geweest. Een paar jaar geleden ontdekte ik dat hij op vrijwel dezelfde weg had gelopen. Schrijven is ook vooruitzien. Als schrijver moet je visie hebben, een ziener zijn.’
‘Als je interviews van mij bekijkt, staan daar vaak stellingen en opmerkingen in die toen ik ze uitsprak op fantasie berustten, maar ik heb nu ontdekt dat sommige van die feiten bewaarheid zijn. Misschien is het een soort helderziendheid. De mythe wordt waarheid.’
Heb je in interviews vaak gefantaseerd?
Cremer: ‘Je hebt wel eens, laten we zeggen, een soort wensdroom, en je maakt er dan werkelijkheid van. Een schrijver zegt op zeker moment dingen die niet op waarheid zijn gebaseerd, maar later worden ze toch een feit. Dat is heel raar. Er zullen zeker wel verklaringen voor zijn.’
Het Vrije Volk, 1 juli 1978
Foto’s © Vincent Mentzel.
Leuk, al kan ik hem aan het einde over dat niet-ware wat waar wordt niet zo volgen.
Dat ligt aan mij!
Even een link-dumpje voor de verandering https://renzoverwer.wordpress.com/2024/06/20/jan-cremer-iii/
Waarin ik ook inga op dat opscheppen, overdrijven en de neiging tot moraliseren van literatuur bij velen.
Lees ze!
Een van de laatste Paradijsvogels is heengegaan. Het wordt stil en schraal.