Recensie: A.L.G. Bosboom-Toussaint – Het Huis Lauernesse
Een eenvoudig romantisch verhaal?
Aan de lijst met hertalingen van negentiende -eeuwse romans die de laatste tijd zijn verschenen, werd in 2023 de lijvige historische roman Het Huis Lauernesse van A.L.G. Bosboom-Toussaint toegevoegd. Geschreven in 1840 speelt het in de onrustige tijd rond 1520-1525, met oorlog tussen Gelderland en het Bourgondische rijk en steeds heviger geloofstwisten. Maar vooral de manier waarop Bosboom-Toussaint haar publiek toespreekt of betrekt bij de constructie van het werk dat ze onder handen heeft, is opmerkelijk.
Dat begint al meteen met de eerste zin van het boek: ‘Ik heb nooit begrepen waarom een eenvoudig romantisch verhaal een lange inleiding zou moeten hebben’. De roman opent daarom meteen met een beeldbepalende scene: drie monniken zitten ‘s ochtends vroeg in een herberg te dobbelen en bier te drinken. Tegelijkertijd is een jongeman daar in de buurt in de opkomende zon op een heuvel verzonken in gebed. De monniken zijn onbeschoft, handtastelijk en grof in de mond. Als de jongeman in de herberg is gearriveerd, gaat hij de confrontatie met de monniken aan en raadt ze aan de Bijbel te lezen en voor hun zielenheil te bidden, zoals hijzelf net deed, in plaats van godslasterlijke taal uit te slaan. Hoewel de monniken dit advies hilarisch vinden, is er een (degene ‘die het minst had gedronken’) die een belangrijke conclusie trekt, en de waard waarschuwt: ‘Pas op voor die jongeman daar. … Hij is een Duitser uit Saksen, een lutheraan, een ketter!’ We schrijven 1521. De jongeman in kwestie blijkt Paul te heten, inderdaad uit Duitsland te komen, en wel uit Wittenberg (!), en te wachten op de vicaris, of plaatsvervanger, van de bisschop van Utrecht. Als de vicaris is gearriveerd, vertelt deze dat hij op weg is naar de kasteelvrouwe van het huis Lauernesse, en hij nodigt Paul uit met hem mee te gaan.
We komen aan op het nabij gelegen kasteel van Lauernesse op tijd om de verloving te vieren van de net meerderjarig geworden kasteelvrouwe, Ottelijne, met de man van haar keuze: de jonge, stoere Utrechtse burger, Aernoud Bakelse. De vreugde van het verliefde jonge stel is echter niet van lange duur. Al snel raakt Ottolijne in de ban van de woorden van de wat mysterieuze Paul, die een nieuw soort christendom verkondigt dat de praktijken van de in verval geraakte Rooms-Katholieke kerk moet vervangen, zoals gepredikt wordt door Maarten Luther. Als ook de voor de verloving overgekomen zus van Aernoud verklaart dat ‘de heilige man Luther ons heeft leren zien’ en dus net als zijn verloofde ‘besmet is met ketterij’, is voor Aernoud de maat vol; hij verbreekt de verloving en vertrekt van het kasteel. Uiteindelijk wordt hij een gevreesd inquisiteur. We raken daarna verwikkeld in de zich als concentrisch uitbreidende cirkels van personen die hun oude katholieke geloofspraktijken vervangen door de nieuwe Lutherse leer of er tegenin gaan. Dit gaat met steeds meer gevaar voor lijf en leden gepaard.
Bosboom-Toussaint is er duidelijk op gebrand de geloofsstrijd en de wereldse oorlog niet alleen te illustreren aan de hand van de personages die ze heeft bedacht, maar er ook gedegen historische achtergronden bij te verschaffen van de strijd in de Nederlanden en daarbuiten. Zelf schrijft ze in haar nawoord dat ‘het serieus en vlijtig onderzoek van alle beschikbare bronnen’ haar meer tijd heeft gekost dan het schrijven van de roman zelf. Ze wil deze achtergrondinformatie ook graag delen, maar soms levert dat wel een breuk op in het verhaal. De schrijfster is zich daar van bewust, en ook dat zo’n degelijk historisch overzicht met een opsomming van feiten en namen niet bepaald prettig is om te lezen. Bovendien is ze, zoals ze schrijft, bang dat ze de lezer iets voorschotelt dat die allang weet. Haar oplossing is een overzichtshoofdstuk getiteld ‘Een hoofdstuk dat ook wel overgeslagen kan worden’. De schrijfster maakt aan het eind van dit hoofdstuk haar dilemma expliciet: ‘Gaat het jou, lezer, niet als mij? Het duizelt me in het hoofd en het wordt mij schemerig voor de ogen bij die blik op het grote en algemene. Maar dit kon ik toch niet uit de weg gaan?’
Maar het is niet alleen de constructie van het boek die ze op deze manier transparant maakt. Ook over het genre van het werk dat ze onder handen heeft, deelt ze opmerkingen met haar lezerspubliek. Zoals veel van haar tijdgenoten staat de auteur onder invloed van het werk van Sir Walter Scott. Zo is er niet alleen een kasteel met een valse intrigante op de achtergrond, maar ook een vreemdeling met een mysterieuze afkomst, een sterfbed, een plotselinge dood die geen dood blijkt te zijn en een hoofdpersoon die aan de tering wegkwijnt. Als in een donkere, kille grafkelder iemand uit de dood herrijst, ‘gekleed in de witte lijkwade, met de doodkrans van de maagden op het voorhoofd’, schrijft ze:
Mijn lezeressen hebben die afloop verwacht. Met de ervaring van duizenden ..? romans konden ze op zoiets bedacht zijn. En ik durf bovendien te hopen dat ze genoeg goede dunk van mij hebben om mij niet voor zo onhandig te houden dat ik … laat sterven in het vijfentwintigste hoofdstuk, terwijl het boek pas met hoofdstuk dertig eindigt.
Lezers worden herhaaldelijk getrakteerd om uitgebreide, zeer beeldende beschrijvingen van gebouwen, manieren of kleding (‘Het zou wreed zijn om mijn lezeressen een beschrijving te onthouden’). Ze roepen de herinnering op aan de latere schoolplaten van J.H. Isings. Ook bekritiseert ze soms de handelingen van personages die ze zelf heeft bedacht; zo is ze van oordeel dat de vurige, extatische woorden en Lutherse bekeerdrift van de jonge Paul soms wel erg dweperig is. Uiteindelijk voert ze een pleidooi voor een gematigd protestantisme, een evangelisch christendom dat, zoals ze schrijft, nog niet tot een ‘stelsel’ is verworden, een christendom van geloof, hoop en liefde, verdraagzaamheid in plaats van orthodoxe bijbelvastheid. Het is die boodschap waardoor de ‘hertaler’ Gera de Bruijn dit boek kan beschrijven als relevant voor onze tijd. Maar vooral de steeds aanwezig stem van de schrijfster is in dit boek een opmerkelijk en plezierig gegeven. Het blijft echter een heel erg dik boek over problemen en een periode die ook gevoelsmatig heel ver achter ons liggen.
Thea Summerfield
A.L.G. Bosboom-Toussaint – Het Huis Lauernesse. Hertaald door Gera de Bruijn. Groningen, Uitgeverij kleine Uil, Groningen. (oorspronkelijke uitgave Amsterdam, Uitg. Beijerink, 1840). 578 blz. € 25,50.