Dit is het derde en laatste deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief In De Nacht Geschreven’ in Nader tot U (1966). Lees hier het eerste deel. Lees hier het tweede deel.

4

In de onderhavige brief is Reve op bezoek bij Pannekoek in Pingjum:

een hele tijd lang zei niemand iets, en keek ik stil uit over het landschap dat daar zo leeg is dat er niet eens iemand ergens in de verte, net als ik, ook aan een raam zou kunnen zitten, e.d., geen sprake van. […]
Aldus zaten we daar, in de morgen, in Bullie zijn huis te P. dus, met buiten een roerloze hemel, peinzend bijeen.

Bij Reve komt het verleden, waar hij niet dol op is, ‘met verpletterende kracht’ opzetten. Hij moet denken aan ‘de Duitse vluchteling, die wellicht een en dertig jaar geleden, bij ons thuis was ondergebracht’ en die ook figureert in De Avonden. Het moet dan in 1934 zijn geweest, toen Reve tien jaar oud was, dat hij met de Duitser, die nog nooit de zee had gezien, naar Zandvoort was geweest. In De Avonden verzamelde Frits zeebeesten die hij, op spiritus, nog lang in een jampotje zou bewaren. 

De lezer van De Avonden weet wat er met dat jampotje is gebeurd:

‘Toen we nog in de Cementwijk woonden’, zei Frits. ‘Die pot van mij met zeedieren, die gooide je van twee hoog naar buiten, te pletter op de straat. We woonden toen tegenover een groentewinkel. De pot ging in kleine scherven en het maakte een vlek op de straat.’ […]
‘En waarom gooide ik die pot op straat stuk?’ vroeg Joop.
‘Dat is nu de vraag’, antwoordde Frits. ‘Een goed begin, dat moet ik zeggen’, dacht hij.
‘Maar ik geloof, dat je de zaak een beetje bedondert’, zei Joop. ‘Ik weet nog wel iets van een jampot. Tegen de muur kapot gegooid. Maar dat deed jij.’
‘Tot je dienst’, antwoordde Frits, ‘dat was ik. Maar dat was een andere jampot.’

Op de terugweg kocht de Duitser twee repen chocola van elk vijftig cent, ‘grote tabletten die je niet eens in je zak kon steken, zo dik en groot.’ Er waren ook repen van vier cent, vertelt Frits aan Joop, maar de man kocht de grote en gaf er een aan Frits. ‘Ik beet er een stuk van af, maar lekker vond ik het niet. Gek hè?’

In de herinnering die tijdens het bezoek aan Bullie van der K. komt opzetten (deze passage staat geheel tussen haakjes), kocht de Duitser ‘een tablet chocolade van een gulden voor mij […], terwijl men reeds chocoladerepen, zij het tamelijk dunne, van drie voor een dubbeltje kon kopen’. Reve herinnert zich nu hoe hij zich ‘daarover nog lange tijd treurig en schuldig had gevoeld’.

Na zes bladzijden tobben over het verleden, de doden en de Dood is dat een sleutelzin in het werk van Gerard Reve. Begint niet de roman Een Circusjongen met: ‘Het lijdt geen twijfel, dat ik zeer slecht ben’?

Maar intussen zitten ze daar, ‘in de morgen, in Bullie zijn huis te P.’ We, legt Reve uit, zijn Teigetje, het voorlopig Tweede Prijsdier C., Pannekoek en Reve zelf. Ze hebben een liter oude jenever bij de hand en in de auto ligt nog een halve liter voor thuis. Het eerste glas zet ‘de Sappen aangenaam in beweging’, het tweede gaat ‘reeds iets minder behoedzaam naar binnen’.

Na de derde verversing begint Reve ‘goedkope teorieën te ontvouwen met die lichtzinnigheid, die mij eigenlijk vreemd is’. Hij geeft Pannekoek tips hoe hij zijn inkomen kan vergroten, wetend dat het niets is dan ‘mooipraterij’, ‘grootspraak’. ‘Steeds duidelijker werd het me, welk een leugenachtigheid ik aan het verkopen was, maar nog steeds kon ik niet ophouden.’ 

Pannekoek moest het hebben van de maandelijkse toelage van zijn vader en het weekloon van zijn vriendin, Helmi Slaaf. Zij werkte in een aardewerkfabriek van Makkum. Na een drankgelag in een café werd haar door de directie, op straffe van ontslag, verboden om nog met Reve om te gaan, ‘want een fabriek, en zeker een koninklijke,’ kan zich toch niet in nodeloze opspraak laten brengen. 

Uit de precisering kan worden opgemaakt dat het bedrijf waar Slaaf ’52 of 53 gulden in de week schoon’ verdiende, de Koninklijke Tichelaar was. Vandaar waarschijnlijk dat ze ‘iets koninklijks’ bij Reve opriep, aanleiding om haar in brieven aan Pannekoek te tooien met de naam Pamphylia. In de in Tirade afgedrukte ‘Brief In De Nacht Geschreven’ figureerde ze nog simpelweg als verloofde – cursief, dat wel –, vanaf de eerste druk van Nader tot U staat zij ook in deze brief te boek als Pamphylia.

Als om dat ‘iets koninklijks’ dat Reve in haar had gezien dubbel te onderstrepen, werkte Helmi Slaaf in het begin van de jaren zeventig als KLM-stewardess, wat Jan Cremer goed van pas moet zijn gekomen toen zij zijn vriendin werd, reislustig als hij was.

Reve is nog steeds aan het woord als ‘Bullie mijn kelkje, evenals het zijne, voor de derde of de vierde, of mogelijk ook voor de vijfde keer gevuld had.’ Dat enkele bladzijden eerder al een ‘derde verversing’ was geschonken, betekent waarschijnlijk dat beiden hier al aan hun zesde borrel toe waren. Niet verwonderlijk dus, dat de gedachten van Reve afdwalen, eerst naar Sammie of Sallie Kooperberg, die hij nooit had gekend, maar van wie enkele anekdoten waren overgeleverd, en vervolgens naar Thommy Gerrard, die enkele maanden eerder was overleden, door een ongeluk of door eigen toedoen.

Bij diens uitvaart in Den Haag ontmoette Reve, waar hij samen met Willem van Albada (Teigetje) en Ad van Delden (kandidaat-katholiek A.) naartoe was gegaan, twee jongedames, een Jodin die voor de oorlog vlak bij hem in de buurt had gewoond en een blonde vrouw die hij ‘meteen geil [vond], op een bepaalde manier, als dat bijna lichtgevend roze snoepgoed dat het gehemelte stuk etst.’

Gevijven bezoeken ze na de plechtigheid een café. Na een uur rijden ze in de ‘grote automobiel’ van de vrouwen richting Amsterdam, Reve naast de ‘geile blonde’, voortdurend aan haar zittend ‘tot aan het onklaar raken van allerlei ondergoed-konstruksies toe’. Hij ‘begon visioenen te krijgen van een even verborgen als perverse verhouding, waarbij ik een kind bij haar zou maken, uiteraard een zoon, die op een Frans kasteel door een oude Ezelin, helemaal grijs aan de zijkanten van haar snuit, in het geheim zou worden opgevoed.’

Het is hier niet voor het eerst dat Reve een ezel opvoert. Al anderhalf jaar eerder deed hij dat in ‘Brief Aan Mijn Bank’. Hij vroeg de ‘Afdeling Rekening Courant van de ……sche Bank N.V. te A.’ vanuit Algeciras om 400 gulden over te maken naar Tanger, waar hij zich twee dagen later heen zal begeven. Om het personeel van de bank te vermaken, kleedde Reve de brief aan met indrukken die hij in Zuid-Spanje had opgedaan. Stieren straalden een en al goedigheid uit, ‘maar het liefst hier zijn de ezels’. Volgt de fantasie waarin hij met God in de incarnatie van een Ezel naar bed gaat.

Nóg een ezel vinden we in het gedicht ‘Paradijs’, gepubliceerd in Tirade van november 1965:

Ik was een heel erg grote beer die toch heel lief was.
God was een Ezel en hield veel van mij.
En iedereen was erg gelukkig.

Ik kom er in de beschouwing over ‘Brief Uit Het Huis Genaamd “Het Gras”‘ op terug, omdat de publicatie van ‘Brief Aan Mijn Bank’ in Dialoog, ’tijdschrift voor homofilie en maatschappij’, de eerste aanleiding was tot het Ezelsproces, maar vermeld de episode hier vanwege de oude Ezelin die zich in ‘Brief In De Nacht Geschreven’ niet leent voor seksuele strapatsen, maar voor de geheime opvoeding van een zoon uit een perverse verhouding.

Nuttige dieren, ezels.

Hoewel er heel wat heen en weer gereden wordt, van Amsterdam-West via Buitenveldert naar een Chinees restaurant in de stad, via de woning van de ‘geile blonde’ naar de kroeg waar haar ineens ter sprake gekomen ‘vriendje’ werkt en vandaar naar de Amsterdamse woning van Reve aan de Eerste Rozendwarsstraat, komt het tot niets waar later nog een oude Ezelin aan te pas moet komen.

Aan het einde van het verhaal over Thommy, zijn begrafenis en de langdurige, met alcohol besprenkelde nazit, doemt het beeld op van een jongen, ‘zo goed als zeker een Duitsertje’, die Reve een half jaar eerder zonnebadend ‘met een zilveren zwembroekje aan, zo lang had staan beloeren tot ik er een droge keel van gekregen had.’’ 

Dit alles en nog veel meer gaat door Reve heen tijdens het bezoek aan Pannekoek. ‘De tijd was inmiddels als een razende verstreken, en de literkruik was al leeg.’ Gelukkig was er nog die halve liter in de auto, maar die raakt ook op, waarna het cafébezoek volgt waar ze bij de Koninklijke Tichelaar zo van overstuur raakten.

5

Aan het slot van ‘Brief In De Nacht Geschreven’ krijgt nu het Voorlopig Tweede Prijsdier C. de bekende riedel te horen: ‘Ik wou dat ik een mooi geil zusje had van 15½ of 16. etc.’ Terwijl C. Reve’s schoenveters lospeutert, betreurt Reve ‘inderdaad, meer dan ooit, dat ik geen zusje had, wel een broer, maar die was al veel te oud voor het doel.’

Voorlopig Tweede Prijsdier C. was in die hoedanigheid de opvolger van het Loodgietend Prijsdier M., Michael Goodall, de vriend met wie Wim Schuhmacher na de breuk met Reve in Londen was gaan wonen. C. was Coen Pranger (1943-2001). Hij werkte in de boekhandel van Johan  Polak.

Was hij voor Johan Polak (1928-1992) meer dan alleen een medewerker? Op een foto uit mei 1967 zit Coen Pranger tussen Polak en diens moeder, de drie vrolijk toostend met glazen wijn. Nog geen twee jaar later prijkt de naam van Pranger meteen onder die van Polak in de ‘volstrekt enige kennisgeving’ van het heengaan van Sara Polak-Schwarz in de leeftijd van 68 jaar.

Op 7 februari 1965 rijdt Coen Pranger Reve en Teigetje, die zelf niet kan rijden omdat hij ziek is, terug vanuit Amsterdam naar Greonterp, waar hij een paar dagen zal blijven en tussen de drankgelagen door kans ziet om Reve te interviewen. Zijn verhaal ‘Gerard Kornelis van het Reve in de stilte’ werd afgedrukt in het aprilnummer van De Schakel, maandblad van de Nederlandse Vereniging van Homofielen COC.

In mei 1966 opende Gerard Reve op verzoek van Coen Pranger in Amsterdam de beatclub Sheherazade, ‘staande op een stoel’, zoals Peter J. Muller in zijn Popkolom in De Telegraaf schreef. Hij noemde Reve pesterig ‘opkomend tieneridool’, over Pranger zei hij: ‘een vriendelijke pretentieloze jongen, die bij de Kinks zijn been brak en daarom nu mank loopt’.

Ook Trouw berichtte, in de rubriek ‘Expres voor boven de 14’, over de opening van de club met onder een foto van Gerard Reve het bijschrift: ‘… beatmuziek werkt gehoor beschadigend…’ 

Dezelfde krant moest nog geen maand later melding maken van sluiting van de zaak. In de Amsterdamse politieverordening stond dat er géén toegang mocht worden geheven en dat er ook niet mocht worden gedanst als in een club een amateurband speelde. Wakker geschud door het enthousiasmerende eerdere stukje over ‘de heugelijke opening van de club door de schrijver Gerard Kornelis van het Reve’, waren inspecteurs van de drankwet een kijkje gaan nemen.

Coen Pranger, de organisator van Sheherazade zegt: ‘Ja, ’t is eigenlijk jullie schuld dat we niet door mogen gaan, maar jullie kunnen er ook niks aan doen. Het was een fijne publiciteit, en dat vonden we leuk, maar het heeft een averechtse uitwerking gehad.’

De naam van Coen Pranger duikt op 10 februari 1968 op als medewerker van de pagina ‘Voor 10’ers en 20’ers’ onder redactie van Herman Stok in Het Parool. Andere medewerkers zijn: Wim de Bie, Henk van Gelder en Elly de Waard. De stukjes zijn niet ondertekend, zodat niet is vast te stellen wat precies de bijdrage was van Pranger.

Hij treedt pas weer in de openbaarheid als uitgever van de Dundrukreeks, lichtblauwe paperbacks met herdrukken van, naar de mening van Pranger ten onrechte, onvindbare boeken die een jaar of tien eerder bij een van de grotere uitgeverijen waren verschenen. Ik heb hem in die tijd (ik was boekenredacteur bij Het Vrije Volk) een paar keer ontmoet, een hartstochtelijk pleitbezorger voor de literatuur. We vonden allebei De winterpaarden van A.A.T. Davies, door hem heruitgegeven, een onthutsend boek, maar ook het werk van James Purdy kon op ons beider bewondering rekenen.

Pogingen van Coen Pranger om in Tanger een filmdocumentaire te maken over de eveneens door hem uitgegeven, aldaar residerende Amerikaanse schrijver Paul Bowles liepen spaak, omdat hij er niet in slaagde om de benodigde apparatuur in te klaren.

Vanwege de, ondanks de provocerende advertenties in de dagbladen, teleurstellende verkoopcijfers, heeft Pranger in 1983 al zijn uitgaven verramsjt, op De elzenkoning van Michel Tournier na, zijn lievelingsboek. Hij vertaalde boeken, had een antiquariaat in Utrecht, later in Amsterdam. Hij zou misschien in Tanger gaan wonen: ‘Als ik goed ben ingelicht, staat in Tanger de flat beneden Paul Bowles nog leeg. Ik ken daar de weg, het leven is er goed en ik kan me daar naar hartelust overgeven aan het vertalen.’

Coen Pranger stierf op 14 juli 2001 in Jorwerd, ‘opgebrand, alleen en vereenzaamd’, volgens Arthur van Amerongen. ‘Drank, drugs en nicotine hadden hun tol geëist.’

Frank van Dijl

***

Dit is het derde deel van het tiende verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U. Lees hier het eerste deel. Lees hier het tweede deel.

Deze essays verschenen, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm bij Uitgeverij Fragment. De zes delen zijn intussen uitverkocht.

Foto F.N. Broers / Anefo / Nationaal Archief CC0.