Dit is het eerste deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief Uit Het Huis Genaamd “Het Gras”‘ in Nader tot U (1966).

Over ‘Brief Uit Het Huis Genaamd “Het Gras”‘, 27 augustus 1965

1

‘Ik wilde vóór mijn veertigste een boek schrijven dat echt de moeite waard was. Dat is bijna gelukt; Nader tot U verscheen toen ik 43 was.’ Dat zei Gerard Reve in 1982 in de Haagse Post.

Als we in aanmerking nemen dat Op weg naar het einde dateert van eind 1963, en dus daadwerkelijk verscheen voordat Gerard Reve zijn veertigste verjaardag vierde, al was het nipt, moet de hierboven geciteerde uitspraak, gedaan in 1982, betekenen dat de schrijver de tweede bundeling reisbrieven hoger aansloeg dan de eerste. Hij sprak, zoals eerder aangehaald, met betrekking tot Nader tot U ‘van een octaaf hoger, met een andere allure, dan Op weg naar het einde.’

Met de reisbrieven die hij voor Tirade was gaan schrijven, had Gerard Kornelis van het Reve een nieuwe vorm gevonden die hem nieuw elan, nieuwe energie en nieuw, zelfs ongekend succes, en daarmee financiële voorspoed bracht. Tegelijkertijd veroorzaakten de brieven controverse. Eerste Kamerlid Hendrik Algra meende dat Reve terroristische propaganda bedreef ten gunste van de homoseksualiteit.

Legendarisch is het Ezelsproces. Reve was beschuldigd van ‘smadelijke godslastering’. Voor de rechtbank (1966) en het gerechtshof (1967) voerde hij zijn eigen verdediging, met succes. Ik kom erop terug.

De roem en de daarmee gepaard gaande inkomsten enerzijds en de verguizing anderzijds hebben ongetwijfeld een wissel getrokken op Gerard Reve. Het delirium dat hem in augustus 1966 overviel, werkte natuurlijk ook niet mee. Na Nader tot U, dat zijn eerste druk beleefde in 1966, duurde het tot 1972 voordat hij met De Taal der Liefde weer een groots opgezet nieuw werk kon publiceren.

Tussentijds verschenen wel de titels Veertien Etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor Arbeiders verklaard (1967, 64 bladzijden, etsen van Pannekoek, tekst van Reve), A Prison Song in Prose (1968, 24 bladzijden), Uit de Kunst. Brieven aan Simon Carmiggelt (1970, een bibliofiele uitgave van veertien pagina’s) en Vier Pleidooien (1971). In deze nog geen zestig bladzijden tellende uitgave met Reve’s slotwoord voor de rechtbank en zijn pleitrede voor het gerechtshof werd de tekst uit Veertien Etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor Arbeiders verklaard nog eens afgedrukt.

Geen Grote Werken, noch in omvang, noch in betekenis. Feitelijk brachten de jaren tussen 1966 en 1972 zelfs helemaal geen nieuw werk. A Prison Song in Prose schreef Reve al in 1960 – hij sloot er zijn Engelse periode mee af. Uit de Kunst bevat drie brieven die Reve aan Carmiggelt schreef in 1964, 1966 en 1969 en Veertien Etsen en Vier Pleidooien zijn eerder te beschouwen als appendices van Nader tot U.

In maart ’65 klaagde Reve: 

Wat ik moet schrijven heb ik nog niet geschreven. Ik wil het wel proberen, en ik ga ook hard werken, maar makkelijk is het niet, vooral niet als je weet dat God je buiten Zichzelf gesloten heeft, want dat schijnt het geval te zijn. 

‘Het bestaan was verbrokkeling,’ merkte Gerard Reve in 1967 zelf al op. Veel tijd ging in dat jaar heen met het in stand houden van vetes, optredens in het land, genoemd Ezelsproces en eindeloze zuippartijen. 

Verderop in Veertien Etsen geeft hij een verklaring voor de ophef die zijn werk vaak veroorzaakte:

‘Mijn werk zit hartstikke vol met gevoel,’ legde ik uit. ‘Diep doorleefd zou je kunnen zeggen – ik weet zo gauw geen ander woord. Daarom zijn mijn geschriften zo dikwijls aanleiding tot misverstand.’

Het ‘krakeel’, zoals Reve het op 26 augustus 1969 bij het aanvaarden van de P.C. Hooftprijs 1968 noemde, moet verklaard worden uit het feit dat ‘de romantisch-decadente schrijver in Nederland nog steeds een roverbeest, een monster, een anomalie’ is.

Dat verklaart ook ‘de kinderachtige en onnodige inhouding van de mij reeds toebedachte reisbeurs in 1952’, het ‘staatkundig rumoer’ om Op weg naar het einde en Nader tot U, de ‘verbijstering’ rond ’s schrijvers intrede tot het rooms-katholicisme en ‘de ietwat dwaze en onze rechtsstaat eigenlijk onwaardige vertoning van mijn vervolging wegens vermeende godslastering’.

Moet Reve ‘het wanbegrip aangaande datgene, wat in mijn werk vertolkt wordt, en de uit dit wanbegrip voortvloeiende afzondering en eenzaamheid’ aanvaarden, of moet hij blijven proberen om ‘het misverstand op te heffen’? Hij betwijfelt of hem dat in de tijd die hem nog is gegeven – in 1969 gaat hij uit van ‘de krap 25 volgende jaren’ die hem ‘in het gunstigste geval nog zijn toegemeten – zal ‘gelukken’, en dus neemt hij zich voor niet ‘nog één dag of één uur mag verspillen’ aan ‘hese twistgesprekken’:

Het misverstand is van alle tijden, en onuitroeibaar. Laat ik tot nu toe tekst en uitleg geleverd hebben, ik hoop het in de toekomst bij tekst, en bij tekst alleen, te mogen laten.’

2

Ofschoon Reve Nader tot U geslaagder achtte dan zijn voorganger, leek de magie van de reisbrieven, die het schrijverschap van Reve zo’n boost had gegeven, al na het verschijnen van Op weg naar het einde uitgewerkt. Het was alsof het succes enerzijds en de ophef anderzijds de schrijver verlamden. Nader tot U telt drie brieven die werden geschreven in mei, juli en oktober 1964, de twee andere zijn gedateerd 17 maart 1965 en 27 augustus 1965, data die in zekere mate fictief zijn. De brieven in Op weg naar het einde werden geschreven, althans gedateerd, binnen het tijdsbestek van één jaar.

Dat Nader tot U bovendien moest worden opgevuld met dertig ‘Geestelijke Liederen’ om het boek een verkoopbaar volume te geven, is wat dat betreft veelzeggend, waarmee overigens niets gezegd wil zijn over de kwaliteit van de gedichten.

Nop Maas zegt dat Reve ‘enige gedichten’ schreef ‘in afwachting van nieuw proza’, hiermee dus ook suggererend dat een periode was aangebroken waarin het schrijven minder vlotte. Dit wordt even verderop bevestigd. Maas: ‘Terwijl hij in oktober 1965 tevergeefs op nieuw proza ploeterde, ontstonden diverse andere gedichten.’ De biograaf haalt Reve zelf aan:

Met mijn nieuwe reisbrief wil het niet vlotten, maar het gekke is, dat ik telkens moet gaan zitten, & het ene gedicht na het andere schrijf.

Na het voltooien van ‘Brief In De Nacht Geschreven’, eind mei ’65, en de publicatie ervan in het juninummer van Tirade, dat in juli verscheen, stokte de productie van nieuw proza. Eind juli/begin augustus ’65 boorde Reve zijn dichtader aan met ‘Gedicht voor de dood’. Van de oorspronkelijk negen regels bleven er vijf over die onder de titel ‘Herkenning’ werden opgenomen in Nader tot U, twee keer zelfs, eerst als slot van ‘Brief Uit Het Huis Genaamd “Het Gras”’ – zodat de laatste woorden, net als bij Op weg naar het einde het geval was geweest, de boektitel herhaalden – dan als het op twee na laatste van de afdeling ‘Nader Tot U (Geestelijke Liederen)’.

Geert van Oorschot suggereerde Reve om het gedicht ‘òf als motto, òf voorin het boek in handschrift af te drukken’. De uitgever had gehoord dat Reve het gedicht had voorgelezen in een boekhandel. Een paar dagen later stuurde Reve vanuit Greonterp zes gedichten aan zijn uitgever en dezelfde dag, in een andere brief, nog een:

Hup, weer een gedicht, dat ik, al lopend van Blauwhuis naar Greonterp, heb gemaakt, uit het hoofd geleerd, en bij aankomst op papier heb neergeschreven.
Dit is dus, wat mij betreft, het laatste gedicht, en de reeks moet dus heten Zeven Geestelijke Liederen (inplaats van Zes).
Misschien ben ik wel een dichter. Dat zou fijn wezen.

Uit de briefwisseling blijkt dat Van Oorschot van plan was om de gedichten als aparte bundel te laten verschijnen: 

Het lijkt mij bijzonder nuttig, wanneer wij 14 dagen voor de Boekenweek in het a.s. voorjaar je bundel gedichten kunnen laten verschijnen.
Dat je met je reisbrief zo mooi vordert is gelukkig. Haast je in geen geval.

Die laatste zin moet Gerard Reve als muziek in de oren hebben geklonken. Anderhalve maand eerder had Van Oorschot hem nog dringend gevraagd om hem te ‘berichten wanneer je ongeveer denkt klaar te zijn met je laatste brief, die daarin [= Nader tot U] ook wordt opgenomen?’ Ook vroeg de uitgever om hem per omgaand de gecorrigeerde proeven van de eerste 6 vel terug te zenden.

Hierop reageerde Reve geïrriteerd: ‘Op die manier kan ik niet werken. Ik kan niet zeggen of, en wanneer iets af zal zijn, noch aan omslagen, flaps, en dergelijke werken.’ Ook kondigt hij in deze brief van 11 oktober 1965 aan dat ‘een groot stuk van “Brief Uit Huize Algra” [moet] vervallen’. Nog dezelfde dag schrijft hij, met de aanhef ‘Oude Neuker’, een deemoedige tweede brief (en later die dag nog een) aan Van Oorschot met, ‘om een verbetering van de stemming te leveren’, zes gedichten voor Tirade.

Tot een gebundelde uitgave van de gedichten is het toen bij Van Oorschot niet gekomen, wellicht omdat in december ’65 zes gedichten verschenen in een bibliofiele editie van honderd exemplaren bij Johan Polak en Reve ongeveer tezelfdertijd de bundel Gezicht op Kerstmis en andere geestelijke liederen liet stencilen. De oplage zou 49 exemplaren hebben bedragen, die Reve weggaf aan vrienden en bekenden.

Pas in februari 1987 verschijnen bij Van Oorschot de Verzamelde gedichten. Dat heeft de oude uitgever dan nog net mogen meemaken: hij overleed op 78-jarige leeftijd op 18 december van dat jaar.

Het jaar 1965 zat er bijna op toen Reve op 6 december aan Ludo Pieters liet weten:

Ik heb een week achter de rug van woest gezuip, waar ik nu geen zin meer in heb. Wel leveren de katers dikwijls gedichten op. Ik wil proberen vandaag weer eens op dreef te komen met mijn reisbrief.

Eind december berichtte Reve aan Van Oorschot dat hij ‘niet zo erg meer’ twijfelt aan de kwaliteit van ‘Brief Uit Het Huis Genaamd “Het Gras”’. De brief kwam in het januarinummer van Tirade dat natuurlijk pas in februari verscheen.

Het kwam er nu op aan om van Nader tot U een volwaardig boek te maken dat niet zou onderdoen voor het al in 1963 verschenen Op weg naar het einde. Reve rekende Van Oorschot op 7 januari 1966 voor hoe tot een omvang van 159 pagina’s te komen. (De eerste druk van Op weg naar het einde telde 167 bladzijden.)

Al eerder was hij tot het besluit gekomen om ‘Brief uit Berlijn’ niet op te nemen. De brief had in het meinummer van de jaargang 1962 in Tirade gestaan. ‘[…] hoewel in mijn werk niet geheel zonder belang […] valt hij [nu] uit de toon, & uit de tijd.’

Frank van Dijl

***

Dit is het eerste deel van het elfde verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U.

Deze essays verschenen, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm bij Uitgeverij Fragment. De zes delen zijn intussen uitverkocht.

Foto boven: Gerard Reve na het in ontvangst nemen van de P.C. Hooftprijs, 26 augustus 1969. Foto Joost Evers / Anef / Nationaal Archief CC0.