Recensie: Josephine Johnson – Nu in november
Wonderschone klassieker met nog altijd urgente thema’s
Josephine Johnson (Missouri, 1910-1990) kreeg in 1935 als jongste auteur ooit de Pullitzerprijs voor fictie voor haar debuutroman Nu in November die verscheen in 1934, toen ze pas 24 jaar oud was. Later won ze nog driemaal de O. Henry Awards voor Alexander to the Park (1942), The Glass Pigeon (1943) en Night Flight (1944). Ze groeide op op een boerderij wat ongetwijfeld de inspiratiebron was voor deze roman.
De dertiger jaren in het Amerikaanse Midwesten werden geteisterd door de Dust Bowl, die grote schade veroorzaakte aan landbouw en milieu; met name in 1934 en 1936 toen er uitzonderlijk lange perioden waren van extreme droogte. Door langdurige intensieve landbouw, monocultuur en te diep ploegen, was de natuurlijke grasbegroeiing verdwenen, zodat de grond die het vocht vast moest houden, loskwam en uitdroogde. Oogsten mislukten en harde wind veroorzaakte stofstormen, waarbij het fijnstof zelfs Chicago, Boston en New York bereikte. Ook John Steinbeck schreef over dit fenomeen in De Druiven der Gramschap.
In Nu in november – in vertaling van Lette Vos – verhuist het gezin Haldmarne in de crisisjaren van de vorige eeuw met drie jonge dochters van de drukke stad naar een oud-familiehuis-met-landbouwgrond op het platteland. Het verhaal begint bijna als een ode aan de natuur met wonderschone zintuiglijke beschrijvingen. Vader Arnold – ‘niet in de wieg gelegd om boer te worden’ – wil zijn droom verwezenlijken. In de winter is het huis maar met moeite warm te krijgen, maar de weelde van trompetbloemen, bloeiende fruitbomen, rode klimop, kikkervisjes en rivierkreeften maken het tot een eldorado voor de dochters. Al vrij snel voelen ze echter aan dat in die wereld grilligheid de enige constante is.
We verruilden een wereld die in de knoop zat, in de war was en zichzelf overschreeuwde voor een omgeving die even hard was en mensen net zo goed kon dwarsbomen of verjagen, maar waar je ten minste iets voor terugkreeg.
De toekomst zou veelbelovend moeten zijn, maar de druk van de hypotheek is reden voor bezorgdheid. In ruil voor kost en inwoning krijgt Arnold hulp van de mannenkracht van Grant; aanwinst voor de meisjes die verder weinig sociale contacten hebben. Moeder boogt zich op haar vertrouwen en geloof, hoewel ze niet frequent genoeg in de kerk komt en er daardoor uit wordt gezet. Het harde, onzekere boerenleven drukt zwaar op het gezin en de omstandigheden zijn hun dan ook niet altijd gunstig gezind.
Een uitzonderlijke en maandenlang aanhoudende droogte zorgt ervoor dat de oogst mislukt en de voorraden opraken. Alleen de pompoenen bij de buren doen het goed. De beschrijving van de bijna totale verwoesting en de verdroogde natuur doet haast surrealistisch aan. De alles verzengende hitte is fnuikend voor het het broze boerenbestaan en de intense troosteloosheid houdt gelijke tred met de oplopende spanningen binnen het gezin. De boeren verzetten zich vruchteloos tegen de belastingen en prijsverhogingen.
Een zwarte familie die de schulden niet meer kan betalen, wordt rücksichtslos uit hun huis gezet. De vooringenomen huisbaas betwijfelt of ze wel geschikt zijn voor het boerenleven.
‘Ze weten niet hoe ze het onderste uit de kan moeten halen op een boerderij. […] Zwarten zijn geen goeie huurders, […] een witte man had het wel gered.’ Grant vroeg ‘of hij soms dacht dat er geen regen op hun land valt omdat ze zwart zijn, maar daar grijnsde hij alleen om. […] waar zijn inlevingsvermogen hoort te zitten gaapt een gat.’
In juli was de helft van de mais verdroogd, en het wapperde in het veld als crêpepapier. Het grasland schroeide volledig weg. Toen ik een keer struikelde in het bos stoof de as van dorre bladeren als een stofwolk op. De koeien droogden uit en gaven geen melk meer. De prijzen gingen weer omhoog, hoorden we, maar pa kreeg minder dan eerst, aangezien bijna alle boeren ze wegdeden. De kreken waren inmiddels droge rivierbeddingen […]
Het perspectief ligt bij Marget, de middelste van de zussen, die terugkijkt op de tragiek van een loodzwaar jaar dat meer impact heeft gehad dan de tien jaar die daaraan vooraf zijn gegaan. De lezer leest het verhaal vanuit haar perceptie, waardoor de psychologische beschrijvingen van de andere gezinsleden alleen vanuit Marget’s optiek worden ervaren.
Kerrin, de ongrijpbare oudste dochter, lijkt het boerenleven maar moeilijk te accepteren en heeft weinig aandeel in de werkzaamheden. Ze is nogal raadselachtig en heeft een koppig en wispelturig karakter, zodat ze regelmatig in aanvaring komt met de anderen. Naarmate het verhaal vordert worden haar stemmingswisselingen frequenter en maakt ze niet altijd handige keuzes, waardoor haar aandeel om de financiën van het gezin te spekken op het spel wordt gezet.
Bijna elk hoofdstuk begint met een tijdsbepaling en weersomstandigheid; dingen die belangrijk zijn in het boerenleven. Thematisch onderzoekt Johnson in deze roman onderwerpen als geloof, gender, klassenverschil, rassenongelijkheid en wie geld heeft, heeft de macht; tijdloze thema’s, waarbij de aandacht voor de gevolgen van de klimaatverandering zeker zo urgent is en ons omineus boven het hoofd hangt.
Door Johnsons wonderschone schrijfstijl en de prachtige natuurbeschrijvingen komt het onheil uiteindelijk binnen als een mokerslag; wanneer geluk plaats maakt voor uitzichtloosheid en radeloosheid. Maar dan gebeurt er nog een grote ramp.
Mijn vertrouwen was weggemaaid als een plukje gras, en ik had niets meer om voor te leven of naar uit te kijken. God was slechts een naam […] We kunnen alleen iets langer blijven leven en iets langer blijven vechten, doordat onze angst voor onbepaalde tijd is uitgestald. […] We hebben geen reden om hoop of vertrouwen te koesteren, maar we doen het noodgedwongen toch, we putten kalmte uit de schaarse ogenblikken dat de aarde zich aan ons overgeeft en zien schoonheid in al haar kronkels – nooit pure schoonheid, maar altijd vermengd met zure aardappelschillen of de zomerzon.
Dit zeer krachtige verhaal kent geen happy end, maar wel een einde waar ondanks alles (ondanks dat Marget de liefde moest laten gaan, dierbaren en haar geloof heeft verloren, en financiële onzekerheid en angst voor de toekomst onvermijdelijk is) veerkracht is en hoop gloort die uit nood wordt geboren, waar de liefde voor de natuur een belangrijke factor is en moed geeft om verder te gaan.
Nu in november resoneert met het verhaal over het harde leven van de kolonistenfamilie Bergson uit O, pioniers (1913) van Willa Cather. Ook Johnson weet hoe je een verhaal kan laten klinken als poëzie en hoe ze in deze kleine, maar overvolle roman, met weinig woorden en niet te veel expliciteren de lezer kan raken tot in alle vezels.
Na het lezen van de laatste bladzijde zul je met je hand op je hart beloven om nóóit meer te zeuren over alle regen die de laatste maanden is gevallen.
Een pareltje!
Marjon Nooij
Josephine Johnson – Nu in november. Uit het Engels vertaald door Lette Vos. Van Oorschot, Amsterdam. 198 blz. € 24,50.