Interview: Herman Franke adviseert: ‘Drie notulen per dag’
Deze zomer verschijnt het vijftigste nummer van Tzum. De komende tijd zullen we wat interviews uit het archief van de papieren Tzum online zetten. Het onderstaande interview met Herman Franke werd in 2004 gepubliceerd in Tzum 26. Eerder deze week werd bekend dat de schrijver op zaterdag 14 augustus overleden is aan de gevolgen van prostaatkanker.
Maarten Dessing interviewde Franke naar aanleiding van zijn boek Notulen.
Eigenlijk wil Herman Franke niet praten over zijn pas verschenen bundel Notulen. Ieder woord van uitleg zou de krachtige suggestie die in elk van de 56 zeer korte verhalen zit, teniet doen. Wel is hij bereid uitgebreid verantwoording af te leggen over het genre van het ultakorte verhaal, zijn oeuvre dat na de romans De verbeelding en Wolfstonen met een nieuw hoogtepunt is verrijkt of het risico dat hij steeds opnieuw wil nemen. Iedere vraag is voor Herman Franke (55) aanleiding om nauwgezet en integer bij zichzelf te rade te gaan.
De verhalen in Notulen hebben een gemeenschappelijke sfeer. Hoe zou je die omschrijven?
‘Beklemmend, een beetje vals soms, maar ook gevoelig en vooral intens. Steeds gaat het om woorden, gedachten en gevoelens die langs elkaar heen glijden, en steeds is liefde de inzet. De personages doen een poging om tot elkaar te komen, of ze zijn al uit elkaar maar doen hun best om bij elkaar te blijven. Zoals alle mensen hebben ze moeite om hun gevoel om te zetten in woorden en elkaar relationeel en emotioneel goed te begrijpen. Dat zal ook nooit helemaal lukken, want het grote raadsel is niet dat mensen elkaar moeilijk begrijpen, maar dat ze denken dat ze elkaar wél goed begrijpen. Iedereen voelt en denkt op een unieke manier, omdat iedereen een eigen, heel persoonlijke geschiedenis en eigen, vaak bizarre rationalisaties en sentimenten heeft. Het is normaal dat mensen strijd met elkaar voeren over wat ze denken en voelen en dat hun innerlijke werelden elkaar maar voor een deel vertrouwd zijn.’
Notulen lijkt hierdoor veel somberder dan eerder werk.
‘O ja? Misschien is dat zo. Maar er valt toch ook wel wat te lachen? Dat merk ik als ik ze voorlees op literaire avonden. In het algemeen is het wel veel moeilijker te schrijven over geluk dan over ongeluk. De spanning van het menselijk leven of de boeiende ingewikkeldheid van mensen komt niet goed tot uiting bij gelukkige personages. Ik heb wel luchtiger notulen geschreven, maar die heb ik bij de selectie van deze bundel weggelaten. Ik streefde ernaar om een eenheid te scheppen: allemaal in hij- of zij-vorm, allemaal in de verleden tijd, allemaal een zelfde toon, allemaal maximaal 400 woorden. In de hoop dat, inderdaad, een soort universele sfeer zou ontstaan.’
Dat lijkt gelukt. De critici hebben Notulen bejubeld.
‘Mooi is dat ik me in veel van wat recensenten schreven over Notulen inhoudelijk ook kan vinden. Het Parool sprak van “gecondenseerde suggestie”. Dat is wat de notulen hebben. Elk verhaal is als een snelkookpan. Er zit van alles in, maar het wil openbreken om een heleboel tegelijk te betekenen. Ik wil er daarom eigenlijk ook niet méér over zeggen dan dat. Ik heb me van tevoren voorgenomen om me niet te laten verleiden de notulen uit te kleden. De notulen zijn open. Voor mij net zo goed als voor de lezer. Ik heb nooit een zin op papier gezet met het idee: nu ga ik dit of dat beweren. Allerlei autobiografische details zijn om dezelfde reden niet interessant. Het gaat erom wat de notulen voor de lezer kunnen betekenen, hoe die ze invult.’
De suggestie van iedere notuul moet maximaal behouden blijven?
‘Het is als met de buschauffeur in De verbeelding. Veel mensen hebben mij gevraagd of hij dezelfde is als het personage dat in hetzelfde hoofdstuk zijn dochter verliest. Dat blijft onduidelijk. Ik heb hen erop gewezen dat die onduidelijkheid juist de spanning geeft aan dat hoofdstuk. Als een lezer wil dat het twee personages zijn, is dat goed. Als hij wil dat het één personage is, is het ook goed. Hijzelf geeft betekenis aan de passage. Daar gaat het volgens mij om bij kunst, dat er meer interpretaties mogelijk zijn. In de muziek of de beeldende kunst net zo goed als in de literatuur. Kunst die ik mooi en goed vind, bergt onzekerheid en raadsels in zich mee.’
Wat schrijft moeilijker? Dikke romans of deze notulen van maximaal 400 woorden?
‘De dikke romans. Die zijn opgebouwd uit grote ideeën en veel personages. Die hebben me elk vier jaar zware fysieke en geestelijke inspanning gekost. De notulen zijn vaak intuïtief ontstaan uit een observatie, een passage, een beeld, een eerste zin of juist een slotzin. Het zijn vondsten waarvan ik meteen de potentie zag. Ze verdienden het om met woorden aangekleed te worden. Ik kan per verhaal nog precies aanwijzen wat de vondst was. Het schrijven ging meestal snel. Soms schreef ik een verhaal in één keer op. Ik werkte enkele uren aan één stuk door en het was af in een eerste versie. Vaak stokte ik halverwege, maar dan had ik altijd wel na een of twee dagen toch een eerste versie. Zelden deed ik er langer over.’
Is je beperken niet veel moelijker dan maar door blijven schrijven?
‘Het schaven na een eerste versie is inderdaad veel intensiever dan bij een roman. Soms zit ik dagen achter elkaar te denken over één zin. Vaak is dat de openings- of de slotzin, of de schakelzin die een notuul doet kantelen of extra dimensie geeft. Elke zin, bijna elk woord moet iets toevoegen aan wat er al staat. Je zou het kunnen vergelijken met schaatsen. Een verhaal in Notulen is als een 500 meter. Een misstap is dodelijk. Een roman is als de tien kilometer. Je kunt je een misstap veroorloven om toch te kunnen winnen. Zo moet in deze verhalen iedere zin raak zijn, terwijl je bij een dikke roman nog de kans krijgt om je te revancheren.’
Gaat het er bij de notulen om zo veel mogelijk te schrappen?
‘Dat zou een bureaucratische eis zijn. Wat blijft er dan over? Dan kun je net zo goed een verhaal schrijven met vijf woorden: “Het leven is niet eenvoudig”. Je kunt niet alles in één zin zeggen, maar je kunt wel alles in een of twee zinnen kapot maken. Daar moet je aan werken. Ik ga door met schaven tot ik, heel intuïtief, een break-evenpoint bereik waarop de beknoptheid perfect samengaat met de suggestieve kracht. Ik let dan vooral op wat ik noem de waaierpotentie van woorden. Ze moeten, net als de slotzin, een waaier van betekenissen oproepen en het verhaal opentrekken, en vooral niet dichttimmeren. Ik schrijf geen poëzie – althans, ik klooi soms wat aan – maar het procédé is hetzelfde. Ook in een gedicht moet iedere regel dat gedicht opentrekken.’
Je schreef de notulen tussen je romans door. Waarom?
‘De notulen zijn ontstaan uit de wens om aan de gang te blijven als ik even geen zin had om aan een roman te werken. Het is leuk om het in een weekend te doen, zonder druk van: nu moet het gebeuren. Soms wilde ik het maken van moeilijke keuzes in mijn romans uitstellen. Die moesten eerst in mijn hoofd worden gemaakt. Door notulen te schrijven had ik toch wat gedaan. Ook geeft het een goed gevoel om af en toe iets af te hebben. Vanaf het eerste verhaal wist ik gelijk dat wanneer ik een heleboel notulen zou hebben, ik ze kon samenvoegen tot een bundel. Maar pas nadat ik een stuk of wat notulen had gepubliceerd in De Revisor en de Literaire Scheurkalender 2004, ontstond vorig jaar het plan om ze te bundelen. Voor de Literaire Scheurkalender 2004 was het maximum overigens 220 woorden in plaats van 400.’
Sommige notulen hebben een nauwe band met je romans. De notuul op pagina 101/102 is vrijwel hetzelfde als een passage op p.153/154 van De Verbeelding. In beide gaat het om een jonge vrouw die te veel heeft gedronken op de avond van een belangrijke voetbalwedstrijd.
‘Dat klopt. Soms ben ik bezig met een personage in mijn romans en denk ik opeens: hé, hij of zij lijkt op dat personage in het verhaaltje dat ik toen heb geschreven. Dan injecteer ik het verhaaltje of een stukje daarvan in de roman. Ik dwing het personage dan om zich daaraan aan te passen. Die procedure zet voor mij de zaak op scherp en prikkelt mijn fantasie. Het kan heel mooie effecten opleveren. Drie of vier keer heb ik daarna de passages er weer uit gehaald en opnieuw bewerkt tot een verhaal voor Notulen. Ook heb ik wel eens passages bewerkt die ik uit een van mijn romans geschrapt had omdat ze daar niet meer in pasten.’
Nooit andersom? Heb je nooit een geslaagde passage omgewerkt tot een notuul?
‘Nee. De passages die ik uit de romans heb gehaald om te bewerken voor Notulen, zijn ooit eerst een injectie geweest. De notulen waren er dus het eerst. Wel ben ik nu bezig om mijn romans te herlezen om te kijken wat ik met enkele personages en passages zou kunnen. Het lijkt me een uitdaging om enkele personages uit Wolfstonen en De verbeelding en ook uit mijn eerste romans opnieuw op te pakken. Sommige passages of alinea’s zijn méér waard. Daar moet ik bijvoorbeeld een kort verhaal van maken. Geen notulen, maar een gewoon kort verhaal. Die werkwijze geeft me het prettige gevoel dat ik mijn universum vergroot en aaneensmeed. Zo zijn mijn notulen en korte verhalen eigenlijk het cement van mijn oeuvre.’
Jij werkt ongemerkt aan je eigen Tandeloze tijd?
‘Niet tandeloos, dat kan ik je wel vertellen! Maar serieus: bij mij werkt het anders. Ik werk niet aan één grote roman met dezelfde personages zoals A.F.Th. van der Heijden. Ik zet als het ware overal huisjes neer, die ik aan elkaar verbind met paadjes, luchtbruggen en ondergrondse gangen. Dat geeft een gevoel van meerwaarde aan mijn werk. Mijn boeken vormen daardoor meer en meer een eigen universum. Vergelijk het met beeldende kunst. Als ik een tentoonstelling binnenloop, vind ik het goed als ik in één oogopslag zie wat alle werken met elkaar te maken hebben. Het overtuigt me van de authenticiteit van de bron. Als de kunstenaar steeds iets totaal anders heeft gedaan, lijken zijn werken me maar kunstjes. Er moet eenheid zijn in een oeuvre.’
Hanteer je wel binnen die eenheid een rangorde?
‘Hooguit kun je zien dat ik een ontwikkeling heb doorgemaakt. Mijn debuut – Weg van loze dromen (1992) – is onzeker. Ik had onvoldoende vertrouwen in mijn vertelkracht, in mijn vermogen verhalen te verzinnen. De roman is deels gebaseerd op een waargebeurde geschiedenis die ik helemaal had uitgezocht. Ik heb zelfs overwogen om er faction van te maken, maar vanaf de eerste zinnen nam mijn verbeelding het voortouw en werd het meer en meer zuivere fictie. Bij mijn tweede roman – Nieuws van de nacht (1995) – had ik het vertrouwen wel, maar omdat ik het in de ik-persoon heb geschreven blijft het universum gesloten. Ik had dat nu liever geschreven vanuit meer perspectieven. Misschien moet ik het op die manier nog eens herschrijven. Bij mijn derde roman – De verbeelding (1998) – zie je dan dat ik meer durf. Dat ik op een veel gewaagder niveau inzet.’
Je geeft altijd hoog op van de inzet en het risico van de auteur. Wat was de inzet bij Notulen?
‘Dat de notulen gemakkelijk kunnen mislukken. Een roman accepteer je als een geheel, ook met wat “rustiger” passages waarin de auteur een aanloop neemt naar een nieuw hoogtepunt. Bij Notulen moet elke zin spanning oproepen, de verhalen willen iets uitdrukken dat heel gemakkelijk in stukken kan vallen. De notulen gaan om gevoelens, gedachten en beelden die moeilijk aan te stippen zijn. Soms begeef ik me op het glibberige pad van de gesuggereerde diepgang, met het risico dat het juist oppervlakkig klinkt. Soms suggereer ik iets dat ook jammerlijk had kunnen blijven steken. Zo zijn er allemaal gevaren. Maar die zoek ik ook op. Als je die uit de weg gaat, ga je eraan als schrijver. Ik zie het aan sommige collega’s. Het werk heeft nog wel niveau, maar het risico is eruit. Je ziet de herhaling, het op safe spelen, en dat is de dood.’
Is Notulen weer een stap vooruit na Wolfstonen en De verbeelding?
‘Dat zou ik niet zo willen zeggen. Bij Notulen is het gevaar alleen pregnanter, omdat iedere zin telt. Dat merkte ik ook aan mijn meelezers en mijn redacteurs. Ik heb nog nooit meegemaakt dat iedereen zich zo specifiek met mijn werk bemoeide. Het leek alsof men voelde waar het op aankwam. Bij een roman had men hooguit wat aan te merken op een passage, nu op zinnen – of zelfs woorden. Mijn lezers werden net zo nauwgezet als ikzelf. Hun advies was ook zeer tegenstrijdig. Soms vond de een een slotzin prachtig, en verpeste die voor de ander juist de suggestie. Mooi natuurlijk, maar wel verwarrend. Het was een test voor hoe sterk ik in mijn schoenen sta. Bijna altijd wist ik gelukkig na een paar dagen: zo moet het en niet anders.’
De leeservaring is ook bijzonder intensief.
‘Ook daarin zijn de notulen net poëzie. Je moet het boek niet in één ruk uitlezen. Ik geloof niet dat dat goed is. Ik zou zeggen: Herman Franke adviseert drie notulen per dag. Eén ‘s ochtends, één ‘s avonds en één tussen de middag. Maar twee mag ook. Haha.’
Je bent een van de weinigen die het genre van het ultrakorte verhaal beoefenen. Hoe verklaar je dat?
‘Je moet het maar kunnen of willen. In héél korte tijd een sfeer neerzetten. Ik kan me voorstellen dat andere schrijvers daar voor terugdeinzen. Ik had ook niet direct de behoefte deze notulen te schrijven. Maar het gebeurde. Ze zijn me ontsnapt. Ik begon ooit, tien jaar geleden, en in een maand had ik vier à vijf verhaaltjes. Die bevielen me. Ik merkte dat ik in enkele zinnen een stem, een innerlijk leven kan neerzetten. Misschien heb ik gewoon geluk gehad. Maar dan wel afgedwongen geluk, zoals een keeper dat ook heeft. Ik zag waar het om draaide en heb toen moeite gedaan om meer van deze zeer korte verhalen te schrijven.’
Dat verklaart nog niet waarom je een van de zeer weinigen bent.
‘Tja. Ik weet ook niet waar het aan ligt. Korte verhalen zijn, overigens net als essays, niet het meest commerciële genre. Uitgevers hebben liever romans. Maar dat is ook geen antwoord op je vraag, natuurlijk. Misschien is voor de meeste schrijvers de behoefte te groot om dat wat ze in een kort verhaal suggereren, ook uit te werken. Een roman biedt de mogelijkheid om veel meer te doen. In een roman leg je het suggestiepunt veel verder weg in het verhaal. Daarom is een roman ook de koning van het schrijven, de Alpe d’Huez van de literatuur. Ik heb van alles geschreven – verhalen, columns, essays, wetenschappelijk werk ook – maar de roman gaat boven alles. Ik ben ook altijd bezig met een nieuwe grote roman.’
Eigenlijk zijn de notulen een soort mini-romans. Juist omdat er steeds twee personages zijn, wiens complexe relatie in enkele zinnen wordt opgeroepen, vind ik ze zelfs meerstemmiger dan je romans. Daar komt de meerstemmigheid er eerder op neer dat veel personages aan het woord komen.
‘Wellicht hebben ze allemaal iets als de madeleine van Proust: iets kleins dat een heel verleden, een hele wereld oproept. Het Parool schreef dat elk verhaal een virtuele roman is. Met die opmerking was ik wel gelukkig. Dat is precies waar het mij om te doen was. Ik zou het ook een uitdaging vinden om het een keer te doen. Een van de notulen uitwerken tot een roman, bedoel ik. Uiteindelijk zijn mijn romans net als de notulen ooit begonnen omdat ik een stem of een situatie wilde uitproberen. Gewoon zien wat het opleverde.’
Misschien is het een idee om onder je lezers een verkiezing uit te schrijven welke van de notulen jij tot een roman gaat uitwerken.
‘Ik moet er niet aan denken! Ik vind het heel moeilijk om verhalen te schrijven waarvan de opdracht vastligt. Ik doe nooit mee aan experimenten waarbij een sterke interactie is met de lezer. Ik ga nooit in op verzoeken om een bijdrage te leveren voor een verhalenbundel over een thema. Tenzij ik al wat heb liggen, of als de opdracht zo ruim is dat ik mijn eigen gang kan gaan. Bijvoorbeeld: dat je voor een sinterklaas-bundel ook over meisjes aan het strand mag schrijven. Ik heb vroeger voor De Groene Amsterdammer een keer een stuk over kansberekening geschreven. Dat kostte me ver-schrik-ke-lijk veel moeite, ook al was ik over het resultaat uiteindelijk wel tevreden. Toen heb ik gezegd: nooit meer. Ik geef vanaf nu alle ruimte aan dat wat spontaan bij me opkomt. De verhalen en romans die zo ontstaan, hebben de meeste waarde.’