De onderstaande recensie komt uit 2002.

Het juiste woord

In de essaybundel Het zere been verzamelde schrijfster dichteres en vertaalster Anneke Brassinga een aantal essays over literatuur, jeugdimpressies en vertalingen van poëzie en korte verhalen. Brassinga opereert al jaren aan de rand van de Nederlandse literatuur, maar de laatste tijd neemt de waardering voor haar werk bijna groteske vormen
aan, ze zal er zelf wel vreemd van hebben opgekeken en er het hare over gedacht hebben.

Ineens binnen twee jaar de ECI-prijs voor Hapschaar, de Ida Gerhardtprijs 2002, de VSB-poëzieprijs 2002 en dan heb ik nog niet eens alles genoemd. Soms kan het vreemd gaan in de letteren, zit je jaren te ploeteren voor een hongerloontje, ziet niemand je staan, blijven je verkopen bij de driehonderd exemplaren steken en plotseling steekt
er een orkaan aan waardering op. Als dat maar goed gaat.

Zoals dat hoort steekt ze haar bewondering voor de door haar bewonderde schrijvers niet onder stoelen of banken. Diderot, Mandelstam, Proust, Rosenboom, Themerson, ze neemt ons mee, toont kernen en brengt ons op ideeën over hun werk. Brassinga is niet van plan dit werk van afgeronde interpretaties te voorzien, zo werkt ze niet, ook niet in haar gedichten of proza. Ze is eerder een demonstrerende schrijver dan een uitleggende, als ik nu nog te volgen ben. Maar ondertussen geeft ze tussen neus en lippen door af en toe ineens mooie beelden af over schrijven en schrijverschap.

In een stuk over Rosenboom staat er bijvoorbeeld ineens: ‘Wat is de clou van schrijfkunst? Van de ramp die leven heet een dramatisch (of wel bewegend beeld) scheppen dat om te schateren is en tegelijkertijd door merg en been gaat, dat evenveel medelijden als afschuw wekt, beeld dat een spiegel is maar tegelijk een open raam.’ Dit is niets meer of minder dan haar eigen schrijfprogramma.

De stukken zijn niet allemaal even dwingend. Het prozastuk dat ze samen schreef met Peter Verhelst lijdt aan grote woorden en grote gebeurtenissen, waar Brassinga nu juist in haar andere stukken zo zwaar de pest aan heeft, met zinnen erin als: ‘Toen gebeurde het. Het aanrecht begon te trillen. Ik overdrijf niet.’ Surrealisme vrees ik, ik overdrijf ook niet.

Maar daar staat weer ‘De roze slobberdotjes’ tegenover, een prachtig stuk over de verschrikkingen en de heerlijkheden van het vertalen. Wat ze niet allemaal onderneemt om een mooie vertaling voor elkaar te krijgen! Al die zoektochten in oude woordenboeken en encyclopedieën om het juiste woord te vinden. Maar ook de momenten van genot wanneer het ritme van de oorspronkelijke tekst plotseling ook in de vertaling begint mee te zingen.

Geestig beschrijft ze de voortdurende strijd tegen de inleverdatum, die volgens haar sterk samenhangt met een gevoel van onnuttigheid dat iedere vertaler bedrukt. Brassinga komt rond uit voor haar vertalersvoorkeur voor ‘dikke niet al te toegankelijke boeken met vooral ook lange zinnen’. Verlekkerd schrijft ze over lange zinnen ‘waar je middenin kunt gaan zitten om eraan te kneden en te smeden als een sculptuurtje’. En ondertussen demonstreert ze wat er allemaal komt kijken bij het maken van een behoorlijke vertaling en het schrijven van een goeie zin. Verplicht werk voor aanstaande schrijvers en vertalers.

Kees ’t Hart

Anneke Brassinga – Het zere been. De Bezige Bij, Amsterdam. 246 blz.

Deze recensie verscheen voor het eerst in de Leeuwarder Courant van 19 juli 2002.