Echter dan echte wolven

Wie voor de wolf kiest als symbool voor een vorm van innerlijk leven, begeeft zich op een nogal druk bewandeld pad. Want waar de contemporaine debatten vol wederzijds onbegrip over wolven op de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug doorgaans bij zowel voor- als tegenstanders gespeend zijn van feitenkennis en nuance, is de wolf is zelf een symbool geworden. En dan ook nog eens een met een uiterst negatieve connotatie. Vergeet Romulus en Remus, vergeet Mowgli, zuigelingen die dankzij het moederinstinct van een wolf in een wrede wereld konden overleven.

Nee, wolven zijn ongure types die het op jonge meisjes en hun grootmoeders hebben voorzien. En dan hebben we het nog niet eens over de meest angstaanjagende aller wolven: de weerwolf, een onguur wezen dat in een mens van vlees en bloed verborgen zit en dat op gezette tijden naar buiten komt als een bruut, moordend en verkrachtend wezen, waaraan die mens geen weerstand kan bieden. ‘Het is sterker dan mijzelf.’ In fictie heeft die weerwolf ook nog eens een afschrikwekkend uiterlijk, maar hoeveel anders is de man die, overdag een kleurloze burger, ’s nachts de parken onveilig maakt en vrouwen van hun fiets af trekt? Weinig, vrees ik. En R.L Stevensons befaamde dr. Jekyll lukte het zelfs om het monster in hem langs chemische weg tevoorschijn te laten komen. Helaas bleek de weg terug wat lastiger.

Je vraagt je bij zo veel mythevorming af of er nog wel ‘echte’ wolven bestaan. Die Veluwse exemplaren die poedels ontvoeren en kleuters omver duwen zijn in ons hoofd ook veel problematischer dan aan de ‘gewone’ biologische soort recht doet.

Je haalt dus nogal wat duisternis binnen als je als dichter je zielenroerselen beschrijft aan de hand van de wolven in je hoofd, de Kopwolven. Toch meet Martin Knaapen zijn wolven toch een wat genuanceerder pak aan dan alle vooroordelen zouden doen verwachten. Want ondanks de mooie, maar meedogenloze beelden die kunstenaar Marcel Herms bij ieder gedicht maakte – dreigende schetsen met een overdaad aan scherpe tanden – weet Knaapen zijn wolven tegen het eind van de bundel te temmen, of toch minstens enigszins in het gareel te krijgen.

defaitist

nu woede is vervangen
door argwaan en wantrouwen
door afstand en onverschilligheid
neemt defaitisme verlaten stellingen

het is de kopwolf
die mij wakker bijt
mij bij de les trekt
mij waarschuwt
voor de ondergang
en tanden toont
die de mijne zijn

messen zullen geslepen blijven
gegromd wanneer zinvol
en gebeten wanneer noodzaak

maar ik
ben niet meer degene

die gegeten wordt

Dat klinkt mooi, maar er is wel een hele ontwikkeling voor nodig geweest. Toen de kopwolven nog hun eigen gang gingen, aan het begin van de bundel, sloten ze immers wat meer aan bij het ongure wolvenbeeld dat ik hierboven schetste.

ruis

er jagen kopwolven
door mijn hoofd
valser voor mij dan

echo’s
van echo’s
vol verlangens
hol van verre kreten

door elkaar
klinkt alles als ruis

grijze ruis

van grijze muizen

Het is overigens aardig om boven de biografische schetsen van de dichter en de kunstenaar achterin de bundel de aanhef te lezen: ‘de kopwolven van dienst zijn’. Het zal ongetwijfeld met enige lichtheid genoteerd zijn, maar het past wonderwel bij het beeld van de wolf in de man, waarbij de het dier uiteindelijk als een ware Mr. Hyde de mens overneemt. Eerst vreet het beest aan je hersenen, daarna, min of meer gedomesticeerd, kan het nog weleens van pas komen, om uiteindelijk het heft in eigen hand te nemen. De mens is dan niets meer dan het transportmiddel van de wolf. En ja, dan loopt hij weleens een kleuter omver.

Jan de Jong

Martin Knaapen (tekst) en Marcel Herms (beeld) – Kopwolven. Petrichor, Deventer. 208 blz. € 35,00