Verslaafd aan jou

De gevaren van het leven werden mij al op jonge leeftijd bijgebracht. Mijn moeder waarschuwde voor verkeer en onbekende meneren en mijn vader voor karakterloosheid en drugsgebruik. We zaten aan de ronde eettafel in de voorkamer. Achter de brede rug van mijn vader – in die tijd liep hij nog op zijn handen heen en weer over het tuinpad – stond op een met witte strepen gemarkeerde plek de ambulance, blinkend in de zon. Symbool om het goede voor de ander te doen. Die nacht was hij er een paar keer uit geweest met de gebruikelijke spoed, zwaailicht en sirenes. Was het nu maar voor een oud vrouwtje dat uit bed was gevallen, of een veertiger met een beginnend infarct, nee, weer voor een of andere klojo in het uitgaansleven. Drugs, het leek wel als een virus onder de jeugd van het dorp te woeden. Lag er weer iemand meer dood dan levend in een stuip vlakbij dat ene café. Moest je oppassen niet zelf in een naald te trappen. Ik herinner me vooral de jongen die uit een raam was gevallen van de Tagrijn, toen een beruchte verzamelplek van junkies en dealers. Terwijl ik hagelslag op mijn boterham strooide luisterde ik met ingehouden adem naar hoe die jongen in de glasscherven en met het bloed dat alle kanten opspoot, opgesloten bleef in zijn trip.

Dan keek m’n vader ons, tevreden over het effect van zijn verhaal, indringend aan. Geen drugs zei hij zonder woorden. Het werkte, maar ook op een andere manier: ik had te doen met hem – en met zijn collega’s – die in hun nachtrust gestoord werden  door het onverantwoordelijke gedrag van een ander.

Niet de ander tot last zijn, problemen zelf oplossen, ook dat bleek een boodschap die ik via deze verhalen internaliseerde. R. moet bijvoorbeeld hemel en aarde bewegen voordat ik een afspraak met de huisarts maak, want mijn zorgmijdgedrag is daarvan ook een van de uitkomsten.

Afijn, ik wilde het over iets anders hebben.

Lange tijd dacht ik dat ik me door al die waarschuwingen had geharnast tegen de verslavingen van het leven. Geen drugs, inderdaad. Nooit gedaan, op een enkele keer kauwen op een paddo na, en daar een lachstuip van krijgen. Alcohol heb ik na mijn studententijd nagenoeg afgezworen. De glazen bier of wijn zijn op jaarbasis op een hand te tellen. Gokken? Games? Nicotine? Porno? Ken je – en dan volgt een naam van een blote acteur – niet? Nee, sorry.

Ik dacht mezelf zo onder controle te hebben, dat ik in een ander bestaan het uitstekend gedaan zou hebben in een kloostergemeenschap. Maar dat is het bedrieglijke van verslaving, je hebt het pas door als het te laat is. Lange tijd geeft je persoonlijke virusscanner aan dat alles veilig is, tot je na een update toch besmet blijkt te zijn.

Daar ga je weer zong Frank Boeijen. Ik ben verslaafd aan jou, ik kan niet zonder jou. Het is weinig troostrijk dat ik niet de enige ben. Sterker. De verslaving waaraan ik inmiddels lijd, wordt niet in het geheim maar schaamteloos in het openbaar beleden door miljoenen anderen. Ben ik met iemand in gesprek, dan voel ik hem in mijn broekzak roepen. Hou je aandacht dan nog maar eens bij die ander. Of je legt hem, op zijn buik – zodat anderen niet mee kunnen gluren – voor je op tafel, zodat-i bij elke ontmoeting ook gesprekspartner is. De piepjes jagen me op, brengen me naar Whatsapp, X, LinkedIn of Instagram. De rode stip bij het icoontje geeft aan: er wordt op je gewacht, snel dan toch. Je legt hem weg en meteen piept hij weer, alsof hij het erom doet. Hier een grappig filmpje, daar een verontrustend bericht vanaf het oorlogsfront, een scheldkanonnade zus, een succesvolle promotie zo, een column zonder betaalmuur. De dag begint en eindigt met hem. Zelfs als mijn ogen prikken van vermoeidheid, kan ik niet loslaten.

Ik beeld me de doordringende blik van mijn vader in. Dat hij met de gebruikelijke spoed, zwaailicht en sirenes weer een of andere klojo van de straat moest gaan plukken, opgesloten in een trip van Zuckerberg of Musk, en hoe verbaasd hij zou zijn, mij daar aan te treffen.

Eric de Rooij