Een tuin met oneindig veel ingangen

Als je een boek opent, is de eerste bladzijde meestal de ingang tot het verhaal. Soms valt die aarzelende eerste stap samen met wat je leest, zoals in De mierenkaravaan, de nieuwe roman van Mariken Heitman: ‘Ik wil dat je behoedzaam bent’. Het is of je als lezer direct wordt aangesproken bij die eerste stap. Je beseft dat je zojuist een boek hebt geopend, dat nu kwetsbaar voor je ligt. Het zal door allerlei filters zijn gegaan: de boekhandel, de uitgeverij, redacteuren. Schrijvers zullen gehard zijn, eelt op hun ziel hebben gekweekt, maar toch: hier ligt de binnenwereld van een ander mens, en jij hebt zojuist de eerste stap gezet om die wereld te betreden. Natuurlijk kun je op je grove laarzen deze grond met voeten treden, maar die eerste regel roept op dat niet te doen, en wie deze behoedzaamheid in acht neemt, ontwaart juist door die vertraging een wereld waarin uiteindelijk oneindig veel meer ingangen verscholen liggen dan alleen die eerste bladzijde. En dat is de verdienste van de schepper van deze tuin: een vakvrouw pur sang!

Probeer maar eens te vertellen waar het boek over gaat. Het gaat niet per se over een hartstochtelijk moestuinder, iemand die aan MS lijdt, die beseft dat ze haar moestuin misschien wel moet gaan overdragen, iemand die net haar relatie heeft verbroken, op onverwachte momenten door haar benen zakt, over een haas die zich steeds in de tuin laat zien, over samenwerking, seizoenen, ecologisch evenwicht. Het gaat over dat allemaal, maar dan nog veel meer, omdat het geheel meer is dan de som van de delen. Er zit iets ongrijpbaars in de roman dat uitdaagt, verleidt, overrompelt, ontroert, maar probeer dat maar eens te vangen. Net als de haas die Kiek in de vroege morgen vanuit haar ooghoek ziet, knijpt de essentie er heimelijk tussenuit als je erop probeert te focussen.

De perspectieven in het boek schuiven raadselachtig over elkaar heen. Je leest vanuit Kiek, dan weer vanuit haar stagiaire Vicky, vanuit de haas, of vanuit een mysterieuze ik die boven het verhaal lijkt te zweven en alles met elkaar verbindt en vooruit lijkt te kunnen kijken. De perspectieven zijn niet netjes afgebakend in een eigen hoofdstuk, maar soms verspringend per regel, waardoor er ook een collectief samenzijn lijkt te ontstaan die wel wat wegheeft van een moestuin, of groter ecologisch systeem: alles hangt met alles samen en probeert in evenwicht te blijven. Als er een partij zwakker wordt, dan vangt de andere hem of haar op. Er kan een bepaalde soort verdwijnen en een andere tevoorschijn komen. Dat voelt hardvochtig voor een individu, want plotseling lijk je er niets meer toe te doen. Tegelijkertijd biedt het troost, want je gaat op in een groter geheel.

Misschien dat De mierenkaravaan dus eigenlijk over het mysterie van het leven gaat, maar dat klinkt zo algemeen dat je het bijzondere van dit boek volkomen onrecht doet, en toch zit daar de kracht. De mens is behept met bewustzijn en Kiek worstelt daarmee, want juist dat bewustzijn staat haar in de weg om er helemaal te ‘zijn’:

Bij de eerste streep licht arriveert ze op de tuin en dan weet ik het direct. Zou je haar recht aankijken, dan zag je de blik van een dier dat in een staat van laagbewustzijn verkeert, de pafferige ogen van een wezen dat druk is met overbruggen, want de lente moet worden bereikt en van de winter heeft het al verloren. Het zijn de ogen van iemand die niet beschouwt, die zich er niet naast of boven bevindt maar onderdeel is, die net als iedere duizendpoot of springstaart zijn enige logische plaats inneemt. Ogen, maar ook handen en een lijf die weten wat ze moeten doen. Net als het brein, dat rekent in meters gaas en palen. Het vervangen van een hek vergt geen bespiegelingen maar gaten boren, palen slaan, de klus draait om tientallen krammen en het gewicht van een hamer, om aanpakken, sjouwen, graven. Als je haar zou kennen, zag je dat haar winterslaap dieper is dan ooit, dat ze zich gelaten laat inkapselen.

 

Er klinkt soms een abstracte cerebraliteit door in de roman, vergelijkbaar met die uit haar vorige, Wormmaan: een haast wetenschappelijke benadering van het verschijnsel ‘mens’, versterkt door de verschuivende perspectieven. Net als je in Kieks hoofd zit en meeleeft met haar frustratie over het aftakelende lichaam, wordt er weer uitgezoomd en zie je haar vanuit de verte. Heitmans vakkennis lijkt een onuitputtelijke bron. Je kunt je er als lezer enorm aan laven: hoe je composteert, het land bewerkt, zaait, bestrijdt, oogst, je krijgt het allemaal tussen de regels door mee.

Maar op het moment dat je geniet van deze wetenschappelijke kennis, lijkt Heitman moeiteloos over te gaan op poëzie, barstensvol metaforen en waarin bijvoorbeeld een opsomming van prachtige woorden, die Kiek zal vergeten, een kwart van de bladzijde beslaat: ‘lepeloren neusrot aanaarden aardvlo aardappelmoeheid uienvlieg draaihartig volvelds voren kantelschoffel […]’. Heel af en toe denk je: de auteur maakt haar zinnen niet goed af, maar juist die hoekige stijl waarin soms wat afbladdert, past helemaal bij de moestuin die wordt geteisterd door wind, zware regenval of brandende zon.

Door het voortdurend in- en uitzoomen voel je hoe zelfs de onaanzienlijkste kleine wezens van het aardrijk deel uitmaken van een groter geheel en hoe de mens daarin ook een plek heeft:

Punt is dat zij niet de prijs van een courgette bepaalt, wel het ras. Niet het belastingstelsel, wel het teeltplan. Niet het vrouwbeeld, wel hoe de venkel schoon en dakpansgewijs wordt gekist. Niet het afkalven van sociale zekerheid, wel de opbouw van bodemvruchtbaarheid. Niet de toenemende droogte of juist de eindeloze plensbuien, de milde winters of de grotere onvoorspelbaarheid van dit alles, wel haar onderworpenheid daaraan. Niet het massale uitsterven om haar heen, wel het voortdurend voeden van de aarde.

Zo is De mierenkaravaan bovenal een bespiegeling over het accepteren van je eigen vergankelijkheid en tevens over het heft in eigen handen nemen tot je erbij neervalt. Heitman houdt daarmee de mens een nietsontziende spiegel voor die tegelijkertijd troost. De mysterieuze witte kamer waar Kiek van het ene moment op het andere in kan verdwijnen, lijkt een beetje op Kouwenaars ‘totaal witte kamer’ die je op meerdere manieren kunt invullen: de dood die een leven lang naast ons wandelt, maar ook de plek waar je voor even tot rust kunt komen en stilstaan bij alles wat zo overrompelend aanwezig is. Voor de lezer is De mierenkaravaan ook zo’n plek waar je elk moment in kunt verdwijnen, een tuin met oneindig veel ingangen.

Dietske Geerlings

Mariken Heitman – De mierenkaravaan. Atlas Contact, Amsterdam, 208 blz. € 22,99.