Jongen valt uit boom

Als de eerste zin(nen) van een roman ijzersterk moet(en) zijn, zoals de mythe wil, dan is Het einde van de straat, de tweede roman van schrijver en scenarist Angelo Tijssens, al een intrigerend werk. De drie uitgesproken zinnetjes zeggen net genoeg om meteen je interesse te wekken. Er blijkt een jongen uit een boom in een stadspark te zijn gevallen. Niet onmogelijk, wel ongewoon. Een jonge schilder ziet de consternatie, ziet de mannen die om het slachtoffer heen staan en ervaart dan angst.

Het blijkt geen onbestemde angst, maar een die gebaseerd is op zijn eigen ervaringen als jonge homo in een grote stad. Het hoe en wat bewaart Tijssens voor later. Eerst zijn er de ongrijpbare situatie van de bloedende jongen onder een boom en het telefoongesprek met zijn vaak afwezige man Nicolas, waaruit de beginzinnetjes afkomstig zijn. Dan krijgt de schilder meer vorm, zijn voorliefde voor mooie jongens onder de stedelijke passanten, die hij graag tekent. Ook wordt helder hoe de schilder zijn vriend en latere echtgenoot ontmoette.

Het einde van de straat is een fragmentarisch opgebouwde roman, waarin het leven van de jonge schilder langzamerhand meer gestalte krijgt. Zijn man is dus veelal afwezig, zijn galeriehoudster evenzo. Hij is welbeschouwd nogal op zichzelf teruggeworpen. Er is sprake van welstandige schoonouders, die hun zoon en zijn man, de schilder, hun woning ter beschikking stellen, omdat ze zelf een tweede woning betrekken. Waardoor de grote garage nu zijn nieuwe atelier kan worden.

Klinkt allemaal aangenaam en comfortabel, maar Tijssens laat juist de ongerieflijke gevoelens bij de jonge schilder onuitgesproken doorklinken. De betrokken woning aan het einde van de straat voelt als een trage inkapseling in een maatschappelijk systeem van normaliteit, waar hij zich om diverse redenen niet in thuis kan en wil voelen. De gevallen jongen en de toenemende extreme weersgesteldheid, vermoedelijk gevolg van klimaatverandering, lezen als metaforen voor de (gemoeds)toestand van de schilder.

Het zijn de observaties en innerlijke roerselen van de verteller die Tijssens met een prettige terloopsheid toedient. De voorspelbare heterogezinnetjes worden daarbij bewust wat karikaturaal neergezet om de positie van de protagonist meer reliëf te geven. Spreektaal en gedachtensprongen lopen geregeld in elkaar over, kleine sprongen in de tijd en verspringende persoonsvormen helpen bij het benadrukken van voor dit boek cruciale ontwikkelingen. Zoals bij het voor hem poseren van pakjesbezorger Enkidu:

Hij lacht en hij zegt dat hij het leuk vindt. Het is ontspannend, ik moet niets doen maar ik kan aan veel denken.

Waar denk je dan zoal aan? Dat zou ik moeten vragen, omdat ik dat al de hele tijd wil weten, terwijl ik naar zijn blik staar. Ik weet niets over hem, niets concreets.

Sommige romans moeten het hebben van het voor een tijdje ‘meelopen’ in het leven van een protagonist. Dat werkt hier ook goed, bijvoorbeeld als de jonge schilder, opnieuw alleen thuis, dus opgewonden raakt van een knappe pakjesbezorger, die zelf aanbiedt voor hem te poseren. Of wanneer hij van Nicolas te horen krijgt dat die plotseling op een vrouw is gevallen, voor een moment bezwijkend voor de roep ‘normaal’ te moeten zijn. En niet minder in wonderlijke gesprekken met zijn therapeut.

De geheel in kapitalen gezette hoofdstukjes ogen dan weer wat aanstellerig en onnodig. Het voegt niets toe aan de stilistisch subtiele bewegingen, waar deze roman het van moet hebben. Zoals je je ook kunt afvragen of de klimaatverandering hier niet wat geforceerd is toegevoegd. Benauwende hitte, slagregens en aardverschuivingen kunnen immers voor welhaast elk menselijk dilemma een metafoor zijn. Maar goed, als de boel is opgeveegd en aangedweild, kunnen de protagonist en zijn teruggekeerde Nicolas echt iets samen opbouwen. Bovendien wordt zijn expositie die ten langen leste plaatsgrijpt, een groot succes. Niet normaal gewoon.

André Keikes

Angelo Tijssens – Het einde van de straat. Borgerhoff & Lamberigts, Gent. 254 blz. € 24,99.