Recensie: Maartje Wortel – Camping
Aan de andere kant van de slagboom
Als Victorien geconfronteerd wordt met een tumor in de borst van haar vrouw Ode is haar eerste reactie: ‘Ik heb hier nu geen tijd voor.’ Victoriens reactie op de kanker van Ode wordt niet ingegeven door een te drukke agenda of een gebrek aan empathie, maar door angst voor verlies en het onvermogen te uiten wat ze voelt. Want natuurlijk heeft Victorien, werkzaam als vergunningverlener bij het waterschap, wel tijd voor Ode en houdt ze van haar vrouw. Ze trekt alles uit de kast om goed voor Ode te zorgen.
Victorien was sinds tijden niet zo lief tegen Ode geweest. Ze kwam ondanks de grote drukte en vele meetings eerder thuis van haar werk, kookte uitgebreid, ook nieuwe gerechten, draaide muziek, stelde vragen, deelde vele kussen uit, las Ode voor uit haar favoriete boeken, de nieuwsberichten, de roddels, masseerde haar voeten, stond bij de douche klaar met een handdoek, liet briefjes achter, kocht bloemen, lapte de ramen, de afwas bleef niet meer staan, ze vroeg naar Odes dromen. Ze gedroeg zich kortom zoals ze zich in het begin van hun relatie had gedragen.
Het mag niet baten. Ode geneest van de kanker en breekt met Victorien. Omdat de waterschapsambtenaar, die over een zeer hoog gehalte aan matter-of-factness beschikt, de relatiebreuk niet kan verwerken zoekt ze haar heil in wraak. Ode droomde ervan een camping te bestieren en daarom koopt Victorien nu van een erfenis een camping van twee zussen die willen weten hoe het leven er aan de andere kant van de slagboom uitziet. De gestolen droom eindigt in een nachtmerrie. Dat Ode helemaal geen last heeft van Victoriens wraak is een wrange bijkomstigheid.
In Maartje Wortels nieuwe roman Camping is kamperen geen idyllische bezigheid. De gasten op Victoriens camping zijn stuk voor stuk op de vlucht: voor een huilbaby, voor een seksschandaal, voor oorlogstrauma’s, een beknellend huwelijk. Van de portretten van de campingbewoners en de oude eigenaren Dorus en Dagmar spat het vertelplezier af. Wortel weet Bilal, Bennie, Hélène, Martha, Derek, Igor en Wilson raak en vol humor vast te leggen in een reeks vignetten die het middenstuk van de roman vormen.
Veruit het interessantste personage is Victorien, die in haar vriendenkring bekend staat om haar ‘radicale’ beslissingen – ‘opeens’ verliefd worden op een vrouw, opeens een camping van 8 hectare met een 25 meter-bad kopen. Wie goed leest, weet dat zij tijdens haar studietijd al iets voor Ode voelde en dat ze al tijden behoefte had aan ‘iets verrassends, geen cijfers, kolommen, curves, voorspellingen, laat staan uitleg.’ Risico loopt ze vanwege het geërfde kapitaal niet met de aanschaf van de camping.
Op de camping is ze niet meer zichzelf, stelt ze vast. Gelukkig is ze er ook niet. Victorien is een vrijheidsparadox. Ze gunt zichzelf de vrijheid een nieuw leven te beginnen in de droom van een ander, maar voelt zich geen moment bevrijd. En dat is niet het enige paradoxale aan Victorien, die zich grote zorgen maakt over het klimaat en de kracht van het water, maar haar verblijf in de natuur, waar het water veilig is opgeborgen in de betonnen bak van het zwembad, niet als een ontsnapping ziet.
In de loop van het verhaal wordt Victorien steeds stiller. In het eerste hoofdstuk zegt ze al dat ze de woorden waarmee de ober de gerechten aanprijst die ze met Ode eet om te vieren dat ze negen jaar bij elkaar zijn niet proeft. Na de scheiding weigert Victorien om met haar vrienden te praten. Zij zeggen dat praten helpt en dat het verdriet over gaat. Victorien merkt daar niets van. Taal is niet alleen inhoudsloos, het is zelfs corrupt geworden. Om niet betrapt te worden spreekt drugsdealer en campingbewoner Martha, die tennisballen met cocaïne verhandelt, in ‘metaforen, beeldspraak en (…) geheimtaal’ met haar handlangers waardoor een simpel verhaal over een vogel een dubbele bodem krijgt. Dagmars neprecensies van toneelstukken die ze niet gezien heeft, oogsten net zoveel lof als de besprekingen die ze schriijft van voorstellingen die ze heeft bijgewoond.
Niet alleen de taal is ontoereikend, menselijke relaties zijn dat ook. De affectieve crisis* is compleet in Camping. Geen van de personages is in staat een wezenlijke verbinding aan te gaan met zichzelf of andere mensen. Ze verblijven op dezelfde plek, maar hun levens raken elkaar niet, behalve op het eind als iedereen geraakt wordt. De relaties die er zijn, lijken toevallig en zijn veelal utilitair. Victorien is in staat het huilen van baby Wanda te stoppen. Ze lijkt rapport met het kind te hebben, maar stort zich vervolgens op de vader. Bilal (type handige ritselaar) benadert Bennie op de camping alleen omdat zij wandelt en hij iemand nodig heeft die de mobiele telefoons van zijn klanten ‘uitlaat’ zodat zij een premie van hun ziektekostenverzekeraar krijgen wegens hun gezonde gedrag, waarvan Bilal een percentage opstrijkt. Dat die telefoons bij echte mensen met echte levens horen die gebeld kunnen worden, snapt Bilal noch Bennie.
Camping zet aan tot nadenken, maar vormt niet zo’n hecht weefsel als Wortels vorige, meesterlijke roman Dennie is een star of recente romans als De mierenkaravaan van Mariken Heitman en Grondsoorten van Martha Heesen waar de personages ook binnen een beperkte ruimte (een biologische tuin en een Drents gehucht) worstelen met onmacht, onzekerheid en hun onvermogen affectieve relaties aan te gaan. Het was ook Wortels intentie niet om een ‘rond verhaal’ te schrijven, vertelt ze in een interview met Nieuwsweekend. De lezer legt de verbanden zelf maar, aldus de schrijfster.
Betekenis geven aan het fragmentarische is niet zo moeilijk, zoals het ook niet ingewikkeld is om een paar scheerlijnen te bevestigen en van een lege plek in het bos een onderkomen te maken, maar toch vind ik Camping een wat onvolkomen roman. Dat komt vooral door het einde. Het slot komt niet uit de lucht vallen. Na de metaforische vogel van Martha volgt er nog een vogel die geladen is met betekenis. Dat Victorien de dood beter aan kan dan het leven, is ook al snel duidelijk. Het zijn de dwaalgasten op de camping die uiteindelijk de zwakke plek van deze roman zijn. Omdat Bilal, Igor, Derek, Bennie en de andere campingbewoners vooral typetjes zijn die voor maatschappelijke fenomenen staan (roem zonder inhoud, rücksichtlos kapitalisme, bemoeizuchtig idealisme, aanstellerige angst) – je zou ze eventueel ook allegorisch kunnen lezen – raakt hun lot me niet echt. Het einde is radicaal – Wortel beantwoordt er de vraag mee wat er gebeurt als iedereen vooral met zichzelf en zijn eigen besognes bezig blijft -, maar ook wat banaal. Een denkexercitie aanreiken is niet genoeg voor een geslaagde roman.
Marie-José Klaver
Maartje Wortel – Camping. Amsterdam, Prometheus. 236 blz. € 22,99.
* In 2020 publiceerden Hans Demeyer en Sven Vitse het boek Affectieve crisis, literair herstel. De romans van de millenialgeneratie waarin zij het ontwrichte gevoel in de romans van onder anderen Maartje Wortel, Sally Rooney, Niña Weijers en Lieke Marsman wier hoofdpersonen vooral afstand van zichzelf ervaren onderzochten. Merlijn Olnon en Yra van Dijk schreven vijf jaar eerder het essay ‘Radicaal relationisme. Het andere engagement in de jongste Nederlandse literatuur’ (De Gids) over gebrek aan verbinding in de romans van de millennialgeneratie.