Een wonderlijk universum

De dichtbundel Wolfjelief en de windsoldaten is opgetrokken uit contrasten en antithesen. In zeven kamers (‘vertrekken’) voert de dichter zijn lezers door een poëtisch huis dat alle aspecten van zijn dichterschap onderdak lijkt te bieden. ‘Het eerste vertrek – de wind’ huisvest vooral de dreiging van de elementen, gepersonifieerd door de windsoldaten.

Aeolus spreidt zijn armen uit.
Meeuwen krijsen in een vlagerige lucht.

Windsoldaten jagen door straten,
schieten in stegen, snijden door parken.

Zij klimmen in beuken, rukken op tegen daken,
wervelen door de kruin van een plataan en huilen
langs de huizen aan de zijden van een plein.

Vaders rennen voor hun leven. Moeders beschermen
wanhopig hun kroost. Valwinden bedreigen hen.

Kinderen schuilen in kelders op zoek naar
bescherming, nabijheid, voeding en troost.

Een onheilspellend begin van een dichtbundel. Maar, zoals gezegd, er volgen contrasten en tegenstellingen. Al aan het eind van ‘Het eerste vertrek’ stuurt een gedicht ons langs de observatie ‘Lijven liggen her en der op het strand verspreid. / Meisjes in ragfijne bikini’s fluisteren love stories.’ Het zijn dezelfde meisjes die bij Raymond van het Groenewoud aan het strand modebladen lazen, gelukkig in hun eigen wereld, maar kwetsbaar en zich van geen gevaar bewust. Er loopt ook een stoere ‘Wolfjelief’, ‘groot en lief’, op dat strand:

Hij, een nazaat van wolven, bijt in het schuim,
blaft naar een meeuw en speelt met wind
en goden.

Wolfjelief is dus een hond, meer bepaald de hond van de vrouw die de muze van het personage ‘de dichter’ (of ‘hij’) wordt. ‘Het tweede vertrek – de muze’ tekent niet alleen de opbloeiende relatie van ‘hij’ met de muze, maar vertelt ook iets over het leven van de hond die als mager zwerfhondje door haar is opgenomen en nu, een levenslang maatje, haar woning bewaakt.

In ‘Het derde vertrek – de dichter’ blijkt de relatie tussen wereld en poëzie niet altijd even rimpelloos te zijn. Gelukkig maar, denk je dan, maar na regels als ‘In wezen is de poëzie een beest. / Hij vreet je op, verslindt je vlees / en kerft je huid vol strofen’ ben je plotseling toch wel erg op je hoede. En het eigenaardige verschijnsel dat poëzie ineens overal tot voorleeskunst lijkt te verworden, heeft (het verbaast mij niet) ook zijn schaduwkanten:

De Poëten

Wij stonden daar, in veel te grote woorden.
Het podium als schandplaats, publiek als wilde
honden.
De avond gaapte als een open wond.

Een voor een werden wij gesloopt.
Na een paar uur bleef er weinig van ons over.
Tongen uitgedroogd, zinnen verdord.

Onze hersenen, in een uithoek van de zaal,
sputterden nog.
Alles was nu voorbij.

Ook wat al eeuwen was verduisterd,
waar al jaren naar was gezocht,
maar nooit was gevonden.

Het enjambement dat de tweede en derde regel verbindt, confronteert performende dichters met de woeste voorouders van Wolfjelief. Het publiek verscheurt de dichters zoals wolven een ree. Opnieuw weet de ontembare toon van de ‘windsoldaten’ uit de eerste gedichten zich op de voorgrond te dringen. Komt dat nog goed? De titels van de volgende vertrekken, ‘de goden’, ‘de pijn’ en ‘de wolven’ doen het ergste vermoeden. Maar dan is er tot slot de laatste kamer, getiteld ‘Het glazen vertrek – de liefde’. Het gedicht, ‘Kloppend hart’ voert ons in de eerste tien regels van de oerknal naar de eerste mens. Er is dan al ‘potentie’, er klinkt dan al ‘toekomstgeluid’. Het zijn regels vol onstuimige hoop en verwachting. Waarna:

De mens komt erbij.
Hij wil jagen, zwemmen, vliegen als vogels!
Pingpongen met wilde ideeën!

Muziek in de stad laat stereo’s trillen.
In huizen brullen baby’s nieuw leven terwijl
de wind huilt door steden en graanvelden,
in een alomvattend schouwspel van …
liefde.

De windsoldaten zijn er. En ze jagen nu door een cultuurlandschap met huizen en akkers. De muziek en de wilde ideeën zijn er, maar ze komen allemaal voort uit die ene regel, een stukje eerder in het gedicht. Daar staat: ‘De Schepper strooit met potentie’. Maar juist omdat uiteindelijk alles leidt tot een schouwspel van (menselijke) liefde, kun je je afvragen wie die Schepper is. De hoofdletter S suggereert een of andere god. Maar waarschijnlijker is het de dichter, die hier zijn eigen oerknal laat horen. Sterren, zonnen en planeten, ruimte en tijd, het zijn immers allemaal elementen die samenkomen in dat wonderlijke universum van de poëzie.

Jan de Jong

Geert Zomer – Wolfjelief en de windsoldaten. Boekscout, Soest. 90 blz. € 17,99.