Ik droomde dat ik ging vliegen. Ik draalde, liet me steeds opnieuw de bediening van het kleine, open vliegtuigje uitleggen. Over mijn kleren was ik ook onzeker. Mijn moeder gaf me een trui die van papa was geweest. Die zou zeker warm genoeg zijn. Toen ik alle handelingen begreep, stapte ik in. Op dat moment werd ik wakker. Zonde, zegt mijn dochter. Als je droomt, moet je altijd dingen doen die in het echt niet kunnen. Daar zijn dromen voor.