Essay: Koen Schouwenburg – ‘Wat lelijk is het bij u’. Een anekdote over Oscar Wilde en Marcel Proust
‘Wat lelijk is het bij u’. Een anekdote over Oscar Wilde en Marcel Proust
Marcel Proust (1871-1922) was nog niet de bewonderde schrijver van Op zoek naar de verloren tijd toen hij in 1891 de Ierse auteur Oscar Wilde (1854-1900) ontmoette. Het had een prachtige literaire vriendschap kunnen worden, de schrijvers hadden veel gemeen, maar het liep helaas anders.
Het jaar waarin Proust Wilde ontmoette, markeerde tevens het begin van zijn schrijverschap. In februari verscheen in het tijdschrift Le Mensuel zijn gedicht ‘Poésie’ dat hij ondertekende met ‘M.P.’. Een paar maanden later 1891 volgde ‘Choses normandes’, de eerste tekst die hij onder zijn eigen naam publiceerde [1]:
Ik benijd eenieder die de herfst kan doorbrengen in Normandië, mits hij kan voelen en denken. Het land daar, dat nooit echt koud is, zelfs niet in de winter, is het groenste dat er bestaat, met natuurlijke gazons zonder de geringste kale plek, zelfs aan de noordzijde van de hellingen en in de vriendelijke aanplant die beboste kom wordt genoemd. Vaak kun je vanaf een terras, waar op de gedekte tafel de blonde thee staat te dampen, Baudelaires ‘zonlicht op zee’ zien, en zeilen in de wind, ‘al die bewegingen van hen die vertrekken, van hen die nog de kracht hebben om te verlangen en te willen’. [2]
In oktober 1891 verbleef Proust in Trouville in Normandië op het landgoed van de familie Baignères. Hij was bevriend geraakt met de tien jaar oudere schilder Jacques-Émile Blanche (1861-1942) die in Normandië zijn bekende potloodtekening van Proust maakte. Het was Blanche die Proust later dat jaar voorstelde aan Oscar Wilde op een avond bij Mme de Baignères.
Volgens L’Echo de Paris van 19 december 1891 was Oscar Wilde dat najaar het ‘grote evenement’ van Paris. Proust was nog onbekend, Oscar Wilde was daarentegen al een beroemde en beruchte schrijver. In 1891 waren verschillende boeken van zijn hand verschenen, waaronder zijn enige roman The Picture of Dorian Gray. In juli van datzelfde jaar ontmoette Wilde de jonge student Lord Alfred Douglas voor wie hij als een blok viel (later zouden ze beiden claimen dat hun relatie vooral platonisch was). De vader van Douglas, de Markies van Queensberry, keurde de relatie van zijn zoon met de beroemde schrijver ten zeerste af. Hij beledigde Wilde en de schrijver spande een rechtszaak aan wegens smaad, maar in die rechtszaak kwam zijn relatie met Lord Alfred aan het licht. Homoseksualiteit was tot 1967 verboden in Engeland en dus moest de auteur twee jaar het gevang in wegens ‘gross indecency’ met mannen.
Vier jaar voor zijn geruchtmakende val, op die avond bij Mme de Baignères, sprak Proust met Wilde over Engelse literatuur en hij nodigde de Ier uit om bij hem te komen dineren aan de Boulevard Malesherbes 102. Maar de twee schrijvers zouden nooit samen tafelen.
De bron van het gecancelde diner is het boek Oscar Wilde van Philippe Jullian uit 1967. In de ‘now-offical Ellmann biography’ [3] citeert Wildes ‘greatest biographer’ Richard Ellmann Jullian zonder voorbehoud of commentaar:
On the evening of the dinner Proust, who had been held up at Mme Lemaire’s, arrived very out of breath two minutes late. He asked the servant, ‘Is the English gentleman here?’ ‘Yes, sir, he arrived five minutes ago; he had hardly entered the drawing room when he asked for the bathroom, and he has not come out of it.’ Proust ran to the end of the passage. ‘M. Wilde, are you ill?’ ‘Ah, there you are, M. Proust.’ Wilde appeared majestically. ‘No, I am not in the least ill. I thought I was to have the pleasure of dining with you alone, but they showed me into the drawing room. I looked at the drawing room and at the end of it were your parents, my courage failed me. Goodbye, dear M. Proust, goodbye…’. [4]
Later, schrijft Ellmann, vertelden de ouders van Proust dat Wilde de salon rondkeek en zei: ‘How ugly your house is.’ [5] Wederom is Jullian de bron van Ellmann. Heeft Wilde dit echt gezegd? Enerzijds past de opmerking wel bij de esthetische persoonlijkheid van Wilde, anderzijds is deze opmerking wat te grof en niet fijnzinnig genoeg voor de gevoelige Wilde.
Proustbiograaf Jean-Yves Tadié vertelt niet het verhaal dat Wilde zich had opgesloten in de wc van Proust, maar schrijft alleen dat Wilde het huis van de familie Proust lelijk vond. Volgens Tadié is de uitspraak van Wilde ‘geauthentiseerd’, omdat Proust dit zijn personage de Baron de Charlus laat zeggen in De gevangene. [6] In dit vijfde deel van Op zoek naar de verloren tijd zegt de dandyeske Charlus met ‘een mengeling van humor, verwatenheid en stijlgevoel’: ‘Wat lelijk is het bij u’. [7]
Het lijkt erop dat de biografen Ellmann en Tadié het verhaal te mooi vinden om het niet te noemen. In zijn biografie van Proust uit 2015 neemt Benjamin Taylor de anekdote over zonder bronvermelding of voorbehoud. [8] En in de biografie Oscar: A Life uit 2018 verwijst Matthew Sturgis in een voetnoot naar het mislukte diner. [9] Sturgis vertelt over de anekdote, maar waarschuwt dat we het waarheidsgehalte van de ontmoeting niet moeten vertrouwen. Desondanks vertelt hij de anekdote na. Het verhaal is te leuk om niet door te vertellen.
In tegenstelling tot Ellmann houdt Tadié nog een slag om de arm: ‘Proust may have been dissuaded, if the anecdote is accurate, from devoting greater space to Wilde.’ [10] Mocht de anekdote waar zijn dan is het misschien wel een plausibele verklaring dat Proust in Op zoek naar de verloren tijd slechts twee keer naar Wilde verwijst zonder zijn naam te noemen. Aan het begin van Sodom en Gomorra, het vierde deel van de roman, komt de Verteller erachter dat Baron de Charlus op mannen valt. Net als Proust en Wilde behoort Charlus tot ‘een ras dat gebukt gaat onder een vloek, en dat moet leven in bedrog en meinedigheid, wetend dat zijn begeren, dat wat voor ieder schepsel het zoetste levensgenot is, wordt aangezien voor strafbaar en schandelijk.’ [11] En dat zijn geaardheid een vloek was, wist Wilde beter dan wie dan ook. Zonder zijn naam te noemen verwijst Proust ook naar de val van Wilde in Sodom en Gomorra:
Geen achting genietend dan van ongewisse aard, geen vrijheid dan een voorlopige, totdat het strafbare feit is ontdekt, geen status dan een wankele, zoals de dichter, de dag tevoren gefêteerd in alle salons, toegejuicht in alle theaters van Londen, de dag daarna verjaagd van iedere huurkamer zonder een plek te kunnen vinden om het hoofd neer te leggen. [12]
Na zijn veroordeling werd Wilde intens gehaat en op 21 november 1895, als hij in zijn gevangeniskloffie wacht op de trein die hem naar de gevangenis in Reading zou brengen, werd hij door een voorbijganger in zijn gezicht gespuugd. [13]
Wilde was na zijn straf besmet. De Baron de Charlus citeert een uitspraak van Wilde over het Balzacpersonage Lucien de Rubempré, maar zegt dat hij niet meer weet van die uitspraak afkomstig is. Doet hij alsof of weet Charlus het echt niet meer? De kringen waartoe Charlus behoort en in verkeert zijn bijzonder conservatief. Affiniteit met Wilde, die ‘man met smaak’ aldus Charlus, zou hem waarschijnlijk vooral schade berokkenen. De uitspraak die Charlus citeert is ook terug te vinden in Prousts onafgemaakte essay Tegen Sainte-Beuve. Het is een van de weinige keren dat Proust de naam van Wilde noemt:
Oscar Wilde, die later van het leven zou leren dat er heviger pijnen bestaan dan boeken ons aandoen, zegt ergens in zijn vroege werk (in de tijd dat hij zei: ‘Pas sinds de Lake School of Poetry hangen er nevels boven de Theems’): ‘Het grootste verdriet van mijn leven? De dood van Lucien de Rubempré in Splendeurs et misères des courtisanes.’ [14]
Het vroege werk dat Proust bedoelt is het dialogische essay ‘The Decay of Lying’ dat Wilde opnam in de bundel Intentions uit 1891. In een voetnoot verwijst Proust nog naar de overeenkomst tussen de dramatische ondergang van Wilde en van zijn geliefde personage Lucien de Rubempré. Bijna imiteerde het leven de kunst, ware het niet dat Lucien sterft door eigen hand.
In zijn jongere jaren was Proust net als Wilde een dandy. Voor beiden was kunst zowat heilig; ze waren van mening dat kunst en literatuur onmisbaar waren voor ons begrip van de werkelijkheid. In De tijd hervonden, het laatste deel van Op zoek naar de verloren tijd, zegt de Verteller dat hij geloofde dat de ‘opperste waarheid van het leven gelegen is in de kunst’. [15] Deze stelling zou Wilde volmondig onderschrijven.
Het belangrijkste aspect van de kunst was volgens Wilde de stijl. Ook voor Proust was dat element allesbepalend. In De tijd hervonden zegt de Verteller dat stijl geen techniek is, maar een zienswijze: ‘Stijl is onthulling, die met rechtstreekse en bewuste middelen onmogelijk zou zijn, van het kwalitatieve verschil dat er is in de wijze waarop de wereld zich aan ons voordoet, een verschil dat, als er geen kunst was, ieders eeuwige zou blijven.’ [16]
Een van Wildes bekendste uitspraken, verkondigd door Vivian in ‘The Decay of Lying’, luidt dat ‘it is none the less true that Life imitates art far more than Art imitates life.’ [17] Het is een aforistische en provocerende stelling van een serieuze esthetica dat we door kunst de wereld pas echt zien; dat kunst ons beter leert kijken en zo de geheimen van de wereld onthult. We hebben de Lake School of Poetry nodig om de nevel boven de Theems te zien, zoals Proust Baudelaire nodig heeft om, zittend aan een terras in het groene Normandië en uitkijkend over zee, het zonlicht op het water te zien waar Baudelaire over schreef.
Op 11 april 1922 schreef Proust aan André Gide over ‘de arme ellendeling’ Oscar Wilde: ‘Ik heb weinig bewondering voor hem.’ [18] Een paar jaar daarvoor, op 19 juni 1919, schreef Proust aan Jean Cocteau: ‘Je déteste Wilde (ou plutôt je ne le connais pas)’. [19] Bedoelt Proust de man Wilde of zijn werk? En vanwaar die haat? Zou dat misschien iets te maken hebben met dat gecancelde diner in 1891 aan de Boulevard Malesherbes 102? Hopelijk wordt dat verhaal ooit nog eens bevestigd, want het is te vermakelijk om het niet te vertellen.
Koen Schouwenburg
[Dit essay verscheen eerder in de speciale papieren Tzum, 4 oktober 2024]
[1] Jean-Yves Tadié. Marcel Proust. Vertaald door Euan Cameron. New York: Viking, 2000, 117-120.
[2] Dit citaat is vertaald door Maartje de Kort en staat in het eerste hoofdstuk van: Laura El Makki (red.). Een zomer met Proust. Vertaald door Maartje de Kort. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2015.
[3] Neil Bartlett. ‘Straight of the Shelf. Neil Barlett on a wander through Oscar Wilde’s library.’ In: The Guardian. 6 september 2008.
[4] Richard Ellmann. Oscar Wilde. New York: Alfred A. Knopf, 1988, 347.
[5] Ibid.
[6] Jean-Yves Tadié. Marcel Proust. Vertaald door Euan Cameron. New York: Viking, 2000, 124.
[7] Marcel Proust. De gevangene. 6e druk. Vertaald door Thérèse Cornips. Amsterdam: De Bezige Bij, 2018, 475.
[8] Benjamin Taylor. Proust. The Search. New Haven: Yale University Press, 2015, 25.
[9] Matthew Sturgis. Oscar: A Life. Londen: Head of Zeus, 2018, 431.
[10] Jean-Yves Tadié. Marcel Proust. Vertaald door Euan Cameron. New York: Viking, 2000, 124-125.
[11] Marcel Proust. Sodom en Gomorra. 6e druk. Vertaald door Thérèse Cornips. Amsterdam: De Bezige Bij, 2018, 23.
[12] Ibid., 24.
[13] Thomas Wright. Built of Books. How Reading Defined the Life of Oscar Wilde. New York: Henry Holt, 2009, 252.
[14] Marcel Proust. Tegen Sainte-Beuve. Relaas van een ochtend. Samengesteld en vertaald door Marjan Hof. Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2009, 150.
[15] Marcel Proust. De tijd hervonden. 6e druk. Vertaald door Thérèse Cornips. Amsterdam: De Bezige Bij, 2018, 271
[16] ibid., 263.
[17] Oscar Wilde, ‘The Decay of Lying.’ In The Critic as an Artist. 2e druk. Red. Richard Ellmann. New York: Random House, 1969, 307.
[18] Jean-Yves Tadié. Marcel Proust. Vertaald door Euan Cameron. New York: Viking, 2000, 752. De Nederlandse vertaling is van mij. De Engelse woorden van Prousts brief luiden: ‘I have little admiration for him.’ En later heeft Proust het over Wilde als ‘a poor wretch’.
[19] Geciteerd in: Emily Eells, ‘Proust and Wilde: ‹‹une curiosité complexe››.’ In Marcel Proust Aujourd’hui. Vol. 7 (2009), p. 90.