Essay: Toespraak bij de presentatie van Weerstand tegen de wanhoop van Koen Schouwenburg
[Afgelopen vrijdag werd de essaybundel Weerstand tegen de wanhoop van Koen Schouwenburg ten doop gehouden. Esmé van den Boom sprak de schrijver toe.]
Lieve aanwezigen, lieve Koen,
Er zijn mensen die belangrijke momenten in hun leven markeren door middel van voetbalwedstrijden. Ik had niet gedacht dat ik ooit met zo iemand bevriend zou raken. Maar omdat ik alvast vooruit mocht lezen in Waar zijn de dagen voor, weet ik nu dat Koens nihilistische periode vlak voor het EK voetbal in 2008 begon, dat hij naar Genève verhuisde na het jammerlijke verlies van het Nederlands Elftal in Portugal in 2004 (jammerlijk, dat is Koens woord, ik heb het niet gezien of niet onthouden) en dat hij voor het eerst Proust las na de verloren WK finale van Nederland tegen Spanje in 2010. Nu zou je kunnen gaan vermoeden dat voetbal de rode draad door de bundel is, maar gelukkig (mijn woord) schrijft Koen in Weerstand tegen de Wanhoop een heel essay over Proust en niet over het verlies van Nederland op meerdere EKs of WKs. Het zal niemand verbazen dat het om de gedeelde liefde voor literatuur is dat wij bevriend zijn geraakt.
Bevriend raken, dat klinkt even achteloos als ‘aan de praat raken’. We zeggen nooit ‘verliefd raken’ – dat is altijd een kwestie van worden en zijn. Misschien wel omdat verliefdheid veel meer gaat om wie het ervaart dan om het object ervan. Koen schrijft daar prachtig over in het essay ‘Het echte leven is de literatuur’: ‘Alles speelt zich af in het hoofd van de verliefde, daarom is hij rusteloos. De geliefde is een silhouet en krijgt pas door de verbeelding gewicht en betekenis.’ De verliefdheid overvalt je en drukt je met de neus op de verzinsels.
Vriendschap daarentegen doe je gaandeweg op en draait om realiteit. Je belt juist als het niet goed gaat een keertje extra. Je staat op de stoep en je hebt soep gekookt, of vriend X ook wil. Je neemt de tijd voor een brief. Een vriendschap ontstaat uit nabijheid, uit geestverwantschap ook (waardoor de fysieke nabijheid minder belangrijk is). Als je eenmaal met iemand bevriend bent, dan gaat dat in gelijke mate over beide kanten van de vriendschap. Je deelt. Als ik Koens essays lees, herken ik die houding. Het is alsof een vriend me een verhaal vertelt waarin ook ruimte voor mij is. Koen laat de lezer nabij komen, is openhartig maar nooit aan het literair oversharen. Door zijn essays voelde ik me gezien en minder eenzaam, omdat hij met mij deelde dat hij rokende mensen ook zo heerlijk vindt om naar te kijken, en omdat zijn ‘blik op zijn ik’ net zo vaak en zo genadeloos tegenvalt als de mijne, bijvoorbeeld als de jonge Koen zich zijn jaar in Genève voorstelt: “Daar zou ik een man van de wereld worden en later op vakanties in vloeiend Frans eten bestellen en met mijn beheersing van het Frans indruk maken op Françaises in de dure disco’s aan de Cote d’Azur. Gemakshalve vergat ik dat ik angstig ben aangelegd en een talent heb voor eenzaamheid.”
Koens essays zijn zoals onze vriendschap is: we slepen elkaar en onze wederhelften door de kutdagen en vieren tussendoor. Ga ik naar Parijs, dan praten we over Césaire en Fanon, Baldwin en Barthes, waarna er bij thuiskomst een antiquarisch op de kop getikte editie van Parijse Avonden op me ligt te wachten, maar de eerste vraag is of ik al wel met een stokbrood op mijn schouder heb gelopen, gevolgd door een iconische foto van Lieke die met een stokbrood van ongeveer één meter twintig voor de fotograaf van dienst uitloopt. Plus een stuk of wat van de brandstof waar de millenialgeneratie op draait in deze barre tijden, namelijk popculture references. Oftewel, je bent gul als mens en gul als schrijver. Er is ruimte voor literatuur en lachen en liefde en alle andere dingen die het leven het leven maken (ik durf dit zo te zeggen omdat James Joyce schreef ‘they lived and laughed and loved and left’, dat had toch ook zo in de Xenos kunnen hangen).
Ik vertelde het je vast al eens, lieve Koen, want wat doen schrijvers anders dan verhalen net zo lang verbaal oplepelen tot we het goed op papier krijgen? Hoe dan ook, een minipleister voor de hoofdpersoon van het stuk Manmakerij: je schuldgevoel als witte heteroman. Mijn rijinstructeur vroeg altijd ‘en wat gaan we nu doen?’ als ik de auto voor het stoplicht stilzette. Het gewenste antwoord was dan: ‘naar de jongens kijken’, wat ik gedurende mijn ruim zestig autorijlessen dan ook braaf gedaan heb. En omdat ik groot fan ben van een goed gekozen motto, zal ik hier met een kleine hommage aan Waar zijn de dagen voor eindigen:
‘You live life on an everyday basis / with poetic justice’ – Kendrick Lamar
‘The supreme question about a work of art is out of how deep a life does it spring’ – James Joyce
Ik las Ulysses niet, maar ik las wel Weerstand tegen de wanhoop en mocht bij veel van je mooie en rijke leven aanwezig zijn – dat doet mij elke dag goed. Ook hier en nu weer. Van harte met je nieuwe boek, lieve vriend, fijn dat ik het met je mocht dopen.
Esmé van den Boom