Een poëtisch natuurbericht

De Amerikaanse schrijfster Josephine Johnson (1910 – 1990) won met haar debuutroman Now in November, geschreven op de zolderkamer van de ouderlijke boerderij in Missouri, in 1935 de Pulitzerprijs voor fictie, en is daarmee nog steeds de jongste laureaat. Op haar zestiende was ze in St. Louis gaan studeren, maar bleef zich ondertussen vooral focussen op het schrijven van poëzie, essays, korte verhalen, ‘natuurberichten’ en aanzetten tot romans. Van een afronding van een studie kwam het niet, wel van publicatie van verschillende romans en krantenartikelen. In 1955 kreeg ze alsnog een eredoctoraat van dezelfde Washington Universiteit. Na haar vierde roman trouwde ze met de hoofdredacteur van een agrarische kwartaalblad, bleef publiceren en doceren.

In de jaren zestig kocht het echtpaar een boerderij met vijftien hectare grond in het bosrijke Clermont County in Ohio. In samenspraak met de boswachter – en ondanks tegenstand van jagers en boeren – liet het echtpaar het grote perceel verwilderen.

Het in 1969 verschenen The Inland Island, in het Nederlands verschenen als Binneneiland – Mijn jaar in de natuur is een verslag, een poëtisch natuurbericht over mens, natuur, rassenstrijd, de zinloosheid van oorlogvoeren, de gevaren van het grootstedelijke denken en de verkwanseling van de aarde uit geldgier. ‘Een klein groen boekje vol schoonheid’, blurbt The New York Times. Het verkleinwoord voelt als een negatieve connotatie, wanneer je de zeggingskracht van dit bijzondere werk beschouwt. Johnson laat met haar gedetailleerde beschrijving van het veranderende landschap, keurig per maand gerangschikt, zien hoe zinloos sommige van de menselijke ‘ondernemingen’ zijn in verhouding met de processen in de natuur.

De taal van Johnson is teder en helder tegelijk, waar je een zekere overdaad zou kunnen verwachten in het kader van ‘alles dat bloeit en ons altijd weer boeit’. Johnson dweept niet met hetgeen ze op haar wandelingen ziet gebeuren. Ze laat af en toe haar ongenoegen duidelijk merken. Een mens ingebed in de natuur, die vanuit die bewust gekozen kleine wereld, op een aanstekelijke toon wereldproblematiek aankaart die nog steeds actueel is, die tot in lengte van tijden de beschouwende mens zal bezighouden. Ze ‘omlijst’ met haar observaties van de natuur de pijnpunten, associeert schijnbaar achteloos. Johnson is niet per se een liefhebber, bijvoorbeeld van vogels, maar eerder een vogelkijker, een uitermate geïnteresseerd observator. Een dergelijke insteek houdt het valse sentiment buiten de deur.

In de winter is alles duidelijker en eenvoudiger. Een goed moment om aan dingen te beginnen, omdat er minder aan je getrokken wordt en je zintuigen minder worden afgeleid. (…)
Maar nu brengt de extreme kou zijn ware, passende geschenk: een wereld die kleiner wordt.(…) ‘Elke keer als ik deze weg afrijd kruipt de dood in mijn adem,’ zei de vuilnisman.

Binneneiland is niet alleen een beschrijving van een veranderende buitenwereld, maar ook een verslag van de ‘interne opslag’ van een mens, het binnenlicht zo men wil, dat schijnt op zaken die er werkelijk toe doen, de kunst van het verwonderen. Een essayistisch, poëtische zoektocht naar alles wat een (schrijvend) mens zo kan bewegen, met soms het lijden aan de erosie om je heen, maar ook met de hoop van opleving, van nieuw begin.

Soms heeft een mens ook uitzicht nodig in plaats van alleen inzicht. Johnson gaat op een lange tocht door haar bosgebied wanneer ze de beelden van verbrande Vietnamese kinderen niet van haar netvlies krijgt. Het kost haar dan moeite om de schoonheid van het land te zien door alle factoren die het ondermijnen: een wereld van oorlog en verontreiniging. Juist in gedetailleerd observeren en beschrijven van de natuur steekt een waarachtig protest.

Niets gaat ooit echt tegen de natuur in. De natuur omvat alles. Een heleboel daarvan vinden we niet mooi. Moeder aarde is niet voor de mens gemaakt. Ze is een omgeving. Geen thuis.

Johnson wandelt naar een plek met een rotsblok die er elke keer anders uitziet. Ze ziet er onbekende pootafdrukken. Het idee dat daar onbekend dierenleven rondscharrelt geeft haar een haast magisch gevoel. Daarin ziet zij terecht de oorsprong van sprookjes en fabels, de zoektocht naar vergeten oorden. ‘Tijdloze plekjes in een wereld die draait om de tijd. Ik moet er voor altijd blijven of juist nooit meer terugkomen.’

Binneneiland is bij tijd en wijle ook heel lichamelijk. Wanneer ze bijvoorbeeld het contrast beschrijft tussen de aderen op de rug van haar oude hand en haar roze palmen, nog net zo belijnd als toen ze een jonge vrouw was. Toen ze het verlangen had om koste wat kost een gerenommeerd schrijver te worden.

Ik ben er te oud voor en de prijs is me te hoog. Ik kan alle kanten van mezelf – mijn woelige zelf – niet opgeven. De hele ordeloze bende aan vrouwen en kinderen die in me huizen. Genotzuchtig, snel moe, veel te korte aandachtsspanne; ik wil het huis schoonmaken, vogels kijken, boeken lezen, schilderen, wandelen door het weiland, wandelen door de weilanden, eten in de weilanden, sterven in de weilanden. En een deel van mij wil de wereld redden, steden en rivieren opruimen, het Pentagon omverwerpen.

Guus Bauer

Josephine Johnson – Binneneiland. Vertaald door Lette Vos. Van Oorschot. 192 blz. € 23,50.