Een verrassing van de geschiedenis

Rond 1970 bloeide de Friese literatuur als nooit tevoren, met een zelfverzekerdheid als was ze er altijd al geweest. Maar niets was minder waar. Pas in de decennia voor 1940 had de Friese literatuur de vastere, institutionele vorm gevonden, waarbinnen na de oorlog ook eigentijdse, modernistische inhoud werd gecreëerd. Indertijd landelijk bekende figuren als Fokke Sierksma, Anne Wadman, Obe Postma, Lolle Nauta, Jo Smit, Trinus Riemersma en anderen schreven toen Friese romans, poëziebundels en essays die hun weg vonden niet alleen naar een Fries, maar in vertaling ook naar een Nederlands publiek. De bekende journalist en politicus Fedde Schurer (1898-1968) had het allemaal meegemaakt en keek als Fries schrijver terug: hoe had die negentiende-eeuwse volksschrijverij ooit zo snel kunnen uitgroeien tot een volwaardige literatuur?  ‘Ik geloof nog steeds, zo niet in wonderen, dan toch in verrassingen van de historie.’

Zo’n literatuurgeschiedenis kan men op verschillende manieren benaderen. De meest basale onderverdeling is die tussen een tekstuele aan de ene, en een meer contextgerichte benadering aan de andere kant. De eerste soort studies gaat dan meer in op de inhoud van literatuur en beperkt zich, laten we zeggen, tot wat zich binnen het kaft van boeken afspeelt aan verhaal, thematiek, stijl, vorm enzovoort. Een contextuele, literatuur-sociologische aanpak houdt zich daarentegen vooral bezig met de voorwaarden waaronder literatuur tot stand komt en zich verder ontwikkelt.

Het boek van Louw Dijkstra, Rijk maar niet in geld. Vijftig jaar Friese uitgevers, 1920-1970, hoort tot die laatste categorie. Ook al wordt de naam in het boek niet genoemd, het boek is een voorbeeld van een literaire veldstudie, een theoretisch concept dat we vooral kennen van de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Deze aanpak werkt hier uitstekend. Dijkstra’s boek geeft een goed inzicht in (de redenen van) het succes van de Friese literatuur in de decennia rond de Tweede Wereldoorlog. Het boek is ook complementair aan eerdere, meer op ‘de tekst’ gerichte literatuurgeschiedenissen en de geschiedenissen van de Friese taalbeweging.

Ik heb de indruk dat Louw Dijkstra, die zelf uitgever is, indertijd eigenlijk een geschiedenis had willen schrijven van twee Friese uitgevers uit de periode voor en na de Tweede Wereldoorlog: de uitgeverijen Kamminga en Laverman, respectievelijk in het vooroorlogse Dokkum en het naoorlogse Drachten. Dat plan heeft hij ook uitgevoerd. Maar aan de zeven hoofdstukken over hun leven en werk heeft hij later nog eens twaalf hoofdstukken toegevoegd waarin hij de verschillende aspecten van het totale boekenbedrijf in Friesland belicht en ook de cultuurhistorische context waarin zich dat ontwikkelde. Daar heeft hij beslist goed aan gedaan.

Zo besteedt hij nu uitgebreid aandacht aan de geschiedenis en de institutionalisering van de Friese taalbeweging, aan de technologische en economische ontwikkelingen in het boekenbedrijf, de verschillende soorten boeken die op de Friese markt verschenen, als ook de technische en artistieke uitvoering van boeken. Om dat laatste aspect te illustreren, zijn in het boek twee kleurenkaternen met foto’s van soms erg bijzondere boekomslagen opgenomen.

Mijn favoriet is daarbij het bijzondere omslag dat Josum Walstra maakte van de al even aparte, feministisch-experimentele poëziebundel Reade Runen (1959) van de te weinig gekende Ella Wassenaer (zie illustratie). Friese literatuur als verrassing!

Dit geheel levert, als gezegd, een alternatieve, nu eens niet naar inhoud maar naar vorm gewogen Friese literatuurgeschiedenis op. Het beeld dat zich daarbij het sterkst opdringt is dat de ‘nationale’, expliciet Friestalige literatuur zich voor de Tweede Wereldoorlog steeds autonomer wist op te stellen tegenover de Nederlandse Nederlandstalige literatuur en daardoor aan eigenheid won, waarna na de Tweede Wereldoorlog de literatuur zich van de weeromstuit steeds autonomer opstelde jegens de Friese taalbeweging: ‘Literatuur hoeft niet de taal te dienen!’ Het voert misschien te ver om te zeggen dat de Friese literatuur zich precies daardoor uiteindelijk onmogelijk maakte, maar Dijkstra eindigt toch wel terecht in mineur. Gaat dit wel goed aflopen met onze schrijverij? En de vraag dringt zich achteraf ook op: Is het Fries als taal niet toch de kern van de Friese literatuur (net zoals dat trouwens ook voor het Nederlands of het Duits, het Frans en het Engels het geval is)?

Rijk maar niet in geld is echt een mooi en voor iedere Friese (maar ook Nederlandse) literatuurhistoricus onmisbaar boek! Toch heb ik wel een kritische opmerking: het boek is me te anekdotisch, niet omdat het daardoor niet overtuigt, maar omdat het de lezer niet genoeg meeneemt. Het vertelt en geeft heel veel feiten over boeken, guldens, ledenaantallen, oplages, enzovoort, maar het ontzegt de lezer het houvast van een wat meer systematische weergave (bijvoorbeeld in grafieken en tabellen). Dat het boek daarnaast een duidelijk geëxpliciteerd theoretisch kader mist, maakt dat het uiteindelijk meer in de lucht blijft hangen dan het verdient.

Ten slotte: mensen gaan er te gemakkelijk vanuit dat Friesland vooral uit taal bestaat, dus uit het Fries zoals dat vanaf de vierde of vijfde eeuw na Chr. tot op de dag van vandaag in Friesland gesproken werd en wordt. En worden zal (?!). Daarop valt veel af te dingen. Het moderne Fries zoals wij dat tegenwoordig spreken en schrijven had namelijk zijn oorsprong niet in de vierde of vijfde maar in de negentiende eeuw. In een aantal stappen ontwikkelde het Fries zich vanaf ca. 1800 tot een standaard- en een cultuurtaal waarin men de volledige ruimte van het moderne Friese leven kon beschrijven. En dat deden de Friezen met grote overgave. Zonder die Friese literatuur zou het Fries nooit de status hebben gekregen die men het nu in Nederland toekent. Dijkstra’s boek brengt heel overtuigend een aantal beslissende stappen in dat proces in kaart. Voor wie dit ‘wonder’ wil begrijpen is het een onmisbaar boek en dus een mirakels mooi ‘krystkadootsje’!

Goffe Jensma

Louw Dijkstra – Rijk, maar niet in geld: vijftig jaar Friese uitgevers 1920-1970. Met medewerking van Jelle Krol. Koninklijke Van Gorcum, Assen. 536 blz. € 49,95.

(Foto boven via Tresoar)