Stephen Fry is een lichtvoetig en erudiet verteller

Het verhaal is bekend. En dat mag onderhand ook wel, na zo’n drie millennia. Het is verteld, bewerkt, naverteld, herschreven, hertaald, verminkt en opnieuw bewerkt. Maar uiteindelijk blijft het natuurlijk gewoon de Odyssee, het beroemde stukje werelderfgoed van Homerus.

De nieuwe versie van Stephen Fry vormt het sluitstuk van zijn tetralogie over de klassieke Griekse verhalen. Na Mythos, Helden en Troje zien we de goden langzaam maar zeker naar de achtergrond schuifelen. Natuurlijk, ze manipuleren vanuit de coulissen nog heel wat af, gevoed door hun kinderlijke voorkeuren en rancunes, maar het zijn toch vooral de mensen zelf die hun problemen moeten oplossen en zodoende eindelijk zelf hun geschiedenis ter hand nemen.

Fry bezigt in dit laatste deel nog eloquenter dan voorheen een verteltrant die zonder de oude verhalen tekort te doen, aangenaam hedendaags klinkt. Bijvoorbeeld op het moment dat Agamemnon met de beeldschone, maar diep tragische Kassandra (met afstand mijn favoriete personage uit de verhalen) als oorlogsbuit na tien lange jaren weer thuiskomt. Hij weet niet beter of zijn vrouw en kinderen zullen hem een warm welkom bereiden. Dat doen ze ook wel, maar toch net iets anders dan hij had gehoopt.

‘Nee maar! Allerliefste, je wordt steeds mooier! De schepen met kostbaarheden komen niet lang na ons aan. Wat je al niet te zien zult krijgen! Dit is prinses Kassandra. Een dochter van Priamos en Hekabe. Ze is mijn… eh… bonus. Ik weet zeker dat er iets nuttigs voor haar te doen is in het paleis. […] Wat zeg je daar? Een bad? O, mijn lieve, dierbare vrouw, er is maar één ding waar ik nog méér naar heb uitgekeken. Maar dat kan ook wel ná het bad, hè?! Of misschien wel erín, nietwaar? Kom hier, koningin van mijn hart. De leeuw heeft een onderonsje met zijn leeuwin. Kijk even de andere kant op, welpjes van me.’

Die laatste woorden zijn bestemd voor Elektra, Orestes en Chrysotemis, de drie kinderen die hun vader ook al tien jaar niet hebben gezien en zodoende behoorlijk van hem vervreemd zijn geraakt. Natuurlijk snapt iedereen wat Agamemnon hierboven suggereert: hij wil met zijn vrouw Klytaimnestra de liefde bedrijven. Toch mist het Nederlands hier een beetje van de ordinaire platheid die Fry in zijn Engels weet te leggen: ‘there is only one thing I have been looking forward to more. And that can follow the bath, eh, eh?! Or maybe can be included in the bath, what?’ Het zijn juist dat ‘eh, eh’ (uitgesproken als ‘eej? eej?) en dat ‘what’ die Agamemnons suggestie van iedere charme en wellevendheid weten te ontdoen. Het is dan ook niet zo vreemd als de vorst, volgens Fry, meteen aan een seksspelletje moet denken als zijn vrouw een net over hem heen spant als hij eenmaal in bad ligt.

Juist door de toon wekt het boek sterk de suggestie van een vertelling in de kroeg of op de markt – wat wellicht de oorspronkelijke klassieke voordracht min of meer benadert.

De vertalers zijn op dit soort plaatsen soms net iets terughoudender dan Fry. Ook bijvoorbeeld in de tirade die Odysseus afsteekt tegen de vrijers voordat hij aan het eind de strijd met hen aangaat: ‘Ik ben Odysseus van Ithaka, uit de dood teruggekeerd om me op jullie te wreken. Ondieren!’ Het origineel maakt hier gewag van “fucking animals” wat toch net iets sterker is. Overigens doet het vervolg van deze scène aan Odysseus’ woede alle recht.

Fry kan trouwens niet alleen lekker vlot een verhaal vertellen, hij verrijkt het ook met voortdurende, heel aangename bewijzen van zijn eruditie als hij bijvoorbeeld de etymologie van namen en begrippen, of de latere ontwikkeling van bepaalde woorden toelicht. Het zijn een soort terzijdes in de marge, hoewel Fry ervoor heeft gekozen om ze in de vorm van voetnoten op te nemen. Zoals wanneer Menelaos samen met Helena, om wie die hele Trojaanse ellende begonnen was, bij terugkeer in Sparta vertelt over hun korte verblijf op Pharos, alwaar ze de dochter van Proteus troffen. Die namen klinken ons bekend in de oren, en daarom helpt Fry ons in zo’n terzijde even op weg:

Bekend omdat er rond 280 v.C. een grote vuurtoren op werd gebouwd, een van de zeven klassieke wereldwonderen. Het Franse woord voor ‘vuurtoren’ Phare en het Spaanse en Italiaanse faro zijn ervan afgeleid, net als het Russisch voor ‘koplampen’, fary.
De grootste maan van de planeet Neptunus heet Proteus, De grootste inslagkrater op die maan heeft, jazeker, de naam Pharos gekregen. Astronomen kennen hun klassieken.

Ook bijzonder aardig is even later de aantekening bij de passage waarin Proteus Menelaos herkent als de zoon van Atreus:

Agamemnon en Menelaos waren de Atreïden, de zonen van Atreus, leden van een vervloekt huis dat via Pelops helemaal teruggaat naar Tantalus. De naam Atreus heeft een grote aantrekkingskracht op schrijvers van sciencefiction en fantasy. Het huis Atreidis is een dynastie in Dune van Frank Herbert. Atreus is een personage in de videogame God of War, en Atréoe komt voor in Het oneindige verhaal. Ik weet zeker dat er nog meer te vinden zijn in Star Trek en andere universums.

En zo grossiert Fry nog op tientallen andere plekken met voor het verhaal wellicht redundante, maar voor een leergierig lezer zoals ik bijzonder wetenswaardige feiten. Geschiedenis, beeldende kunst, astronomie, muziek, games, geografie, Stepen Fry houdt zijn licht niet onder de korenmaat, en terecht. (En voor wie alles al weet, of het allemaal niet wíl weten: door de plaatsing als voetnoot kun je ze net zo makkelijk negeren.) Maar het is juist de combinatie van unieke vertelkunst en een veelzijdige eruditie die deze loot aan het woekerende odyssee-woud tot zo’n bijzondere leeservaring maken. De Odyssee van Stephen Fry is een onverbiddelijke pageturner en een kleine, aangename bron van encyclopedische kennis ineen.

Jan de Jong

Stephen Fry – Odyssee. Vertaald door Pon Ruiter, Ineke van den Elskamp, Frits van der Waa en Henny Corver. Thomas Rap, Amsterdam. 364 blz. € 24,99.