De wereld is kleurig en aangeveegd

De titel van het poëziedebuut van Bianca Boer (1976) – Vliegen en andere vogels – is op verschillende manieren een voorbode van wat komen gaat: een zeemeeuw, eksters, een kauwtje, papegaaien en een kraai. Maar ook het vogelperspectief dat de dichteres vaak aanneemt, en het fladderige en lichte van veel van haar gedichten. Te licht, soms.

Boer debuteerde in 2007 als prozaïst met de voor de Selexyz Debuutprijs genomineerde verhalenbundel Troost en de geur van koffie. Ik heb het boek niet gelezen, maar Joost de Vries prees in de Groene Amsterdammer de verhalen als ‘bijtend’. Wel meende hij – nog los van de wat brave titel – dat Boer ‘een te groot hart’ heeft en te lief is voor haar personages.

Boers poëzie onthult iets van haar proza-origine. De heldere, anekdotische gedichten zijn opgebouwd uit doorlopende zinnen in eenvoudige taal. De verhaaltjes zijn speels, maar soms bekruipt je het gevoel dat Boer te veel woorden nodig heeft, en regelafbrekingen en witregels proza tot poëzie hebben geprobeerd om te buigen. Neem het openingsgedicht:

Zaterdags

toen ik mijn gordijn openschoof stond er een treintje
op het nooit gebruikte spoor voor mijn huis

die dag liepen in de straat alleen mensen die een zwarte jas droegen
er was een hek waarlangs postbodes in en uit zwermden
auto’s waren antracietkleurig en alle huizen te koop

die dag lukte het weer niet om met verkleinwoorden de wereld te dwingen
ook al stond voor mijn raam het treintje met de ronde koplampjes
en had iemand de hele winter in vierentwintig uur gestopt

dat is de man die zichzelf speelt conducteur en machinist is
door een koud fluitje gilt en met een spiegelei zwaait de deuren sluit

Dit vind ik op zich een mooi gedicht: er ontvouwt zich in eerste instantie een mysterieuze nieuwe wereld als een stratenplan, waar opeens in de derde strofe iets wonderlijks wordt meegedeeld: ‘die dag lukte het weer niet om met verkleinwoorden de wereld te dwingen’. Hier is dus meer aan de hand dan droomachtige op hol geslagen fantasie. Waartoe moet de wereld gedwongen worden? Waarom zijn daar verkleinwoordjes voor nodig, om de getemde dingen zalvend toe te spreken?

Het gedicht maakt echter ook gelijk Boers valkuilen inzichtelijk: soms wil ze te veel, waardoor het gedicht over zichzelf struikelt. Hier openbaart zich dat bijvoorbeeld in de geforceerde en wat flauwe intrede van de verkleiningen (‘treintje’, ‘koplampjes’, ‘fluitje’) die de eerdere mededeling van zijn mysterie en kracht ontdoen: het wordt opeens grijpbaar. Bovendien neemt de lezer hierna de pakkende volgende regel ook luchthartiger op.

Een groter stilistisch probleem is dat doordat Boer zoveel wil zeggen de beelden en gebeurtenissen om voorrang schreeuwen, waardoor ze elkaar uiteindelijk in de weg zitten – met kromme zinnen (zoals de slotregel ‘door een koud fluitje gilt en met een spiegelei zwaait de deuren sluit’) als gevolg. Less zou more geweest zijn, in dit geval. Desalniettemin: uit dit gedicht spreekt creativiteit en potentie.

Wat me echter vervolgens in de bundel opvalt is dat, anders dan De Vries stelde in zijn bespreking van haar proza, de gedichten van Boer soms weliswaar wat bizar maar weinig ‘bijtend’ zijn. Integendeel, er is (te) veel particuliere meisjeszoetheid: ‘ik kan jou verliefd maken / op de suggestie van sleutelbeen / je blik vullen met madeliefjes’. Deels is dit spel, als later in het titelloze gedicht klinkt ‘ademen doe je voor mij / stikken via mij’, maar het is niet erg geloofwaardig en het schuurt eigenlijk nergens. Halverwege de bundel ga je verlangen naar een vogel tegen je voorruit op een grauwe snelweg.

Jurre van den Berg

Bianca Boer – Vliegen en andere vogels. L.J. Veen, Amsterdam. € 15,-