Column: Erik Nieuwenhuis – Gipsafdruk
Gipsafdruk
Bij het doorspitten van de familiefoto’s (zie de vorige aflevering van HvB) kwam ik een foto tegen waarop ik, elf jaar oud, breed lachend in de camera blikte. Hoewel er in mijn leven tegenwoordig misschien wel meer te lachen valt dan toen, ben ik ermee opgehouden. Met lachen als er camera’s in de buurt zijn, bedoel ik. Niet dat ik bezorgd ben dat ik imagoschade lijd door te veel vrolijkheid tentoon te spreiden. De domme veronderstelling dat een chagrijnige bek de geportretteerde een aura van diepzinnigheid verleent, heb ik al een poos achter me gelaten. Als ik op de achterflap van een boek of bij een column een foto zie staan van een auteur die probeert uit te stralen dat het leven wat hem betreft geen krentenbol is, ben ik zelfs extra op mijn hoede. Als overlever van de doomgeneratie ben ik allergisch geworden voor ‘shit artists’, mensen die een kunstje maken van de beroerdigheid waar het leven ons soms op trakteert. Omdat ik in de jaren tachtig volwassen ben geworden heb ik weliswaar minstens vier gigabyte inktzwarte modder op mijn mp3-speler staan, maar ik schiet – buiten het bereik van camera’s – gelukkig steeds vaker in de lach als ik Ian Curtis hoor zingen:
Here are the young men, the weight on their shoulders,
Here are the young men, well where have they been?
We knocked on the doors of hell’s darker chamber,
Pushed to the limit, we dragged ourselves in,
Joh, ga eens een fijne fietstocht maken, denk ik dan. Heb je de amberboom al wel in z’n volle herfstige pracht gezien? Sinterklaas is weer in het land. Straks leuk surprises maken. Gevulde speculaas, chocoladepepernoten, gezellig!
Ik wil niet beweren dat ik altijd het zonnetje in huis ben, maar ik ben er inmiddels wel van overtuigd dat mensen die van cynisme hun levensovertuiging (of life style) hebben gemaakt, doorgaans niet wezenlijk intelligenter of interessanter zijn dan de happy-go-luckies van deze wereld. Uiteindelijk werken ze me allebei op de zenuwen. Toch heb ik een stevige voorkeur voor kunstenaars die de rottigheid uit ‘deze prachtige grimmige wereld’ weten om te katten tot humorvolle en troostrijke kunstwerken. De gebroeders Coen, Paul van Ostaijen, Gerard Reve, Abram Terts, Gogol, FB Hotz, Gummbah, Elsschot en de maker van het kunstwerk ‘Hè wat een plezierige zottigheid’. (Niet per se in deze volgorde en verre van compleet.
En toch niet lachen als iemand een camera op je richt… Dat heeft te maken met de prachtige grimmige wereld van de moderne tandheelkunde. Zo mooi als deze gipsafdruk (uit de late jaren negentig) wordt het namelijk niet meer. In het verbouwen en restaureren van mijn gebit zitten inmiddels meer manuren dan in het aanleggen van de Noord-Zuidlijn. En voor het geld dat me dat heeft gekost zou de gemeente Amsterdam de ondergrondse gerust nog even naar Zandvoort kunnen doortrekken. Ik begrijp niet waarom ik niet eerder op het briljante idee ben gekomen om mijn persoonlijke dental history in een mooi cadeauboekje samen te vatten. Ideaal voor in de wachtkamer.
Tandarts: ‘Dit gaat even pijn doen, mevrouw.’
Mevrouw: ‘Ach, zo erg als met die Nieuwenhuis, kerst 1993, zal het toch niet worden?’
Tandarts (geruststellend lachend): ‘Nee nee, zo’n bloedbad gaan we er natuurlijk niet van maken.’
Het is uit louter compassie voor degenen die de foto onder ogen krijgen dat ik me door fotografen niet meer in mijn bek laat kijken. Ik wil niemand onnodig herinneren aan de geleden trauma’s bij kaakchirurgen, mondhygiënistes en gewone tandartsen. Achter de bedrieglijk rechte haag van tanden die nog altijd aardig intact is, schuilt een rauwe wereld van immens leed. In de wijze woorden van mijn oudste zoon: ‘Daar kijk je liever niet naar.’
Erik Nieuwenhuis
En dan de wachtkamer van de tandarts, een kwart van je leven heb je er doorgebracht: een gebit zonder eind!