Papieren panters

Na een tiental pagina’s in Witte panters gevorderd te zijn dacht ik aanvankelijk dat Saul van Stapele er vooral op uit was de hiphopcultuur belachelijk te maken. Zo clichématig, kinderachtig en leeghoofdig zet hij de aspirerende rappers en halfbakken straatrovers John en J.J. neer, dat ik aanvankelijk te maken meende te hebben met een parodie. De achterflap meldt echter dat van Stapele van het bestuderen van de goudgetande, zwartgehoode en rappende jeugd op serieuze wijze zijn beroep heeft gemaakt. Hij wordt beschreven als een expert op het gebied van straatcultuur. Het naslagwerk van zijn hand Van Brooklyn naar Breukelen, (2002) wordt op bol.com geprezen om de wijze waarop het fenomeen ‘binnen de perspectieven van de Nederlandse cultuur’ wordt geplaatst. Daar is hij in deze roman in ieder geval allesbehalve in geslaagd. Terwijl ik me toch had verheugd op een meedogenloos meeslepende of anders meeslepend ironische roman over deze schaduwwereld, die tot nu toe in de vaderlandse literatuur onderbelicht is gebleven.

De hoofdpersoon J.J., die eigenlijk Jan Jaap heet, stamt uit een burgerlijk nest van het meest penetrante soort: vrijzinnig en uiterst begripvolle, linnen tasjes dragende, in buurtcentra fallussen kleiende huis-tuin- en keukenintellectuelen. Maar hoe zorgeloos zijn jeugd ook begint, J.J. is drawn to the dark side. Hij begint naar gangsterrap te luisteren, koopt zijn eerste paar pattas en rookt zijn eerste jonko. Al snel merkt hij dat de andere homies op meters afstand spotten dat hij diep van binnen een kern van ‘hubba bubba’ heeft, de sporen van de nette bakermat staan te diep in hem gegrift. Hij zal echt iets moeten doen, een daad stellen, een criminele daad welteverstaan. Zo rollen beide jongens het criminele milieu in, waarbij J.J. eerst afglijdt om vervolgens als een ware messias te herrijzen en het met John aanzienlijk minder goed afloopt.

Potentieel interessante ingrediënten, die in de zout- en smakeloze bereiding van van Stapele een weeë brij zijn gaan vormen waar je als lezer onmogelijk je aandacht bij kan houden. De pagina’s zijn bezaaid met woorden als fok, bitches, respect en vooral veel kanker (in allerlei samenstellingen), desondanks wil de taal van de rappers nergens tot leven komen of intrigeren. De verwikkeling is weinig uitgewerkt en voorspelbaar, aangekleed met uit van Stapele’s pen kitscherig klinkende frasen als ‘ik heb je vast bradda, doe niet pussy’ en ‘je weet toch?’. Nergens nuanceert hij de vooroordelen of speelt hij met de bestaande stereotypen. Spannend wil het ook al niet echt worden, harde drugs en seks worden vermeden. Bovendien zijn de personages flinterdun en blijft zelfs de protagonist zo plat als een dubbeltje, hoewel hij wel iets weet door te maken wat karakterontwikkeling kan worden genoemd.

Terwijl ik het boek las begon ik me af te vragen wat de werkelijk bestaande equivalenten van de papieren panters in dit boek zouden vinden. Of ze zich zouden herkennen in de holle retoriek, in de beschrijvingen van hun van joints en sultana’s vergeven habitat en hun (uiteraard van iedere vorm van respect gespeende) benadering van het vrouwelijke geslacht. Misschien vinden ze het boek ‘kankervet’ en ben ik juist degene die de plank misslaat door te denken dat van Stapele dat doet. Je weet het niet.

Meriel Benjamins

Saul van Stapele – Witte panters. Lebowski, Amsterdam, 220 blz. € 19,90.