Roos en graven: Guillaume Appolinaire (1880-1918)
Tussen kerst en oud en nieuw verbleven de fotograaf en ik enige dagen in de Belgische Ardennen, in het gehucht Stavelot. In dit donkere, middeleeuwse stadje was het bijzonder stil op straat, althans, er waren weinig tot geen mensen die zich buiten waagden, wel kwam er uit boxjes – strategisch om de vijf meter door het gehele centrumpje opgehangen – een continue stroom jengelmuziek. Ook was er op het dorpsplein een reusachtige kerstboom neergezet met blauw flikkerende ballen d’r in. Vanwege de Kerst: liedjes, lampjes, sfeer! Daar houden de mensen van. Andere mensen misschien, want de Staveloten hadden zich in hun huizen verschanst. ‘Il y a des loups de toutes sortes.’
Hoe anders moet dat geweest zijn in de zomer van 1899, toen de Franstalige dichter/schrijver Guillaume Apollinaire (1880-1918) en zijn jongere broertje hun intrek namen in een klein pension in de rue Neuve. Hun moeder verbleef in het iets verderop gelegen Spa, waar ze – uit geldnood – dag en nacht haar geluk beproefde in het casino. De twee broers moesten maar vakantie vieren in Stavelot. En dat deden ze. Ze wandelden veel in de omgeving, bezochten de abdij en deden menige kroeg aan. Apollinaire raakte gecharmeerd van het Waalse idioom en de dochter van een lokale café-uitbater, wat resulteerde in een in het Waals geschreven gedicht voor het meisje: ‘Marèye’. Daar zijn ze in Stavelot tot op heden bijzonder trots op: de abdij herbergt inmiddels een Musée Apollinaire om de dichter die een zomer in hun midden verbleef te eren.
Daar gingen de fotograaf en ik natuurlijk op af, je bent in Stavelot of niet. De collectie viel echter, op z’n zachtst gezegd, een beetje tegen; naast wat kopietjes van foto’s van beroemde vrienden van Guillaume was er welgeteld één origineel manuscript, dat van het gedichtje ‘Marèye’. Teleurgesteld liepen we naar de kelders van de abdij waar ‘ook nog wat zou zijn’. Dit nu had de naamgever van het surrealisme beslist kunnen waarderen: onder de duistere, vochtige keldergewelven stonden tientallen zo niet honderden racewagens uitgestald. Het circuit van buurgemeente Francorchamps leverde beduidend meer tentoonstellingswaar op dan de dichter. Logisch ook. De liefde tussen Guillaume Apollinaire en Marèye Dubois liep spaak, maman verloor in drie maanden tijd al haar geld in het casino waarna ze haar zoons de opdracht gaf hun pension stilletjes en zonder te betalen te verlaten.
Na tal van omzwervingen stierf Apollinaire in 1918 aan de Spaanse griep, hij ligt begraven op Père Lachaise in Parijs. Maar in Stavelot kun je nog steeds in de rue Neuve overnachten. Het pensionnetje heet nu ‘hotel-restaurant O mal aimé‘ en wij hebben er keurig voor betaald.
Roos Custers (foto: © Dolf Verlinden)
Wanneer je Stavelot en Apollinaire met elkaar in verband brengt (en het is moeilijk om het niet te doen), getuigt het van literaire armoede om enkel en alleen te reppen van \’Mareye\’. Apollinaire schreef talloze gedichten in en over Stavelot, zoals \’Fagnes de Wallonie\’, \’Et des santons\’, \’L\’ermite\’ en \’Marie\’. De postuum verschenen bundel \’Le guetteur mélancholique\’ bevat zelfs een complete afdleing onder de naam \’Stavelot\’. En dan is er dat prachtige korte verhaal \’Que-Vlo-Ve?\’, dat helemaal geïnspireerd is door Stavelot en omstreken. Zie Uitpost Kephala van 29.12.2012 en 11.06.2011.
Het is niet de bedoeling dat deze column een Wikipedia-lemma wordt.