Gedicht: Mieke van Zonneveld – ‘Een zoete ballingschap dus ik vergat dat ik op doorreis was’
Een zoete ballingschap dus ik vergat dat ik op doorreis was
Voor zijn koele ogen weken de mijne uit naar beneden.
Een en dezelfde liefde steekt ons aan en brandt ons op.
En wie zichzelf wil redden, sterft van trots. Maar hij
was licht als pauwenveren, in zijn beide handen hield hij
tedere bedoelingen, waarmee hij mij bezeerde.
Wie offerhoogten maakt, stort vroeg of laat omlaag.
Harder dan de grond waaruit je op zou kunnen staan.
Hij kust mijn lippen, licht zijn hielen, kust me nog een keer.
Carina, Martiene, Serena, Delphine, ik tel ze maar niet meer.
God zij dank voor vrijheid, zegt hij, God zij dank voor wijn.
En ik bid om een ramp die hem deemoedig stemt. Wij zijn,
wankelend van de ene verdoving in de andere, vrij
als de vogels, nietwaar? Ooit spelde elke wolk een letter
van zijn naam. Nu donderen ze diepten die geen
mensenoor verstaat. Nu wil ik dat hij komt en gaat.
Mieke van Zonneveld
Mieke van Zonneveld (1989) publiceerde enkele gedichten in voormalig literair tijdschrift De tweede ronde en in het ambachtelijk gedrukte Avantgaerde. Als lid van het Feest der poëzie treed ze af en toe op tijdens literaire salons.