Een kind is funest voor de poëzie

De tweede bundel van Florence Tonk is thematisch van opzet, maar daar kom je pas gaandeweg achter. Centraal staat de behoefte aan een partner, aan een kind, de wens om deel te nemen aan de voortplanting van de soort. ‘Join the club’ heet dan ook een gedicht: ‘vind een man / kom bij de club en baar / dan word je, en wie wil dat niet, / onmiddellijk normaal verklaard’. Het is nogal expliciet verwoord, het is daarom niet een van de betere gedichten uit Rijgen.

Dat je al lezend erachter komt dat de bundel een thematisch geheel is, komt omdat Tonk ervoor gekozen heeft heen en weer te springen in de tijd met haar ‘hoofdpersoon’, soms een ‘ik’, soms een ‘je’, soms een ‘ze’, soms een ‘wij’. Het gaat over eerdere vriendjes en relaties, over de moeilijkheden van het zwanger worden, over een miskraam en uiteindelijk ook over de geboorte van een kind. Omdat ze die hele weg om deel te hebben aan de geschiedenis van het vlees niet chronologisch afwerkt, blijft de bundel je verrassen.

Dat er uiteindelijk een kind komt, behoeft geen spoileralert, want in het openingsgedicht ‘Beestjes van glas’ kan een moeder pas ademhalen ‘als blijkt dat alles / de nacht heeft doorstaan, nog ademhaalt / of het beestje dat ik baarde / is blijven leven.’ Hier maakt de woordkeus voor ‘beestje’ het gedicht net niet sentimenteel. Later in de bundel komt een drieluik voor, ‘De langverwachte’, waarin dat sentiment wat mij betreft te nadrukkelijk aanwezig is.

2

Net als ik de dood ontdek
ben jij gekomen

zo nieuw, onschatbaar dat
mijn gedachten zijn vergeven
van hoop en vrees en vele
ongerichte smeekbedes

dat je maar lang en sterk zult leven.

Op de twee openingsregels na, die sterk kunnen werken, is de rest van dit gedicht mij te wee. In het prozagedicht ‘Men zwijgt hierover’ is de toon harder, schriller, gebeurt er meer op woord- en zinsniveau, in rijmklanken.

Men zwijgt hierover

Ze benijdt de nesten. Ze mag er komen maar moet altijd weer
het gonzende, schijbaar altijd in gouden schijnsel gehulde
samenzijn op herfstavonden achterlaten met een snik in de
keel. Om terug te keren naar ordentelijke kamers nu en dan
gevuld met een man. Ze heeft geen weet van corveediensten die
de nestbeheerders dagelijks draaien. Stront scheppen, eten
maken, wassen, aankleden, steeds maar tillen, dragen, opra-
pen. Zo is het leven in de nesten. Men zwijgt hierover. Alleen
die zweem blijft van vertedering, lijfelijkheid, onschuld, grote
ogen boven snotbellen die je zelf zou aflikken als het moest.
Een been afstaan ook.

Het verschil tussen beide gedichten is een kind. Een kind is funest voor de poëzie, het verlangen naar iemand of iets is veel vruchtbaarder.

Die rauwe toon die Tonk soms heeft, levert de beste gedichten op. Toevallig behoren twee gedichten over de ouders tot de betere gedichten. In ‘Over het natte en het droge’ staat het nakende levenseinde van de ouders in contrast met de gedichten over het kind, want ‘stram en bros als oude takken / kunnen ze maar in één stand staan / met een hart dat hen ooit dood zal / slaan’. Wat binnen de bundel als contrast werkt, geeft er tegelijk samenhang aan, want op die manier wordt het ene leven aan het andere geregen, behoort de hoofdpersoon tot een groter geheel en blijkbaar hoor je daar pas bij met een kind in de visie van Tonk: ‘Hoe beestachtig, hoe tegennatuurlijk dat wij / nooit bij de club – wat is natuur? Wie kan haar negeren?’ staat in het prozagedicht ‘Toch wel’.

Hier spreekt wel een heel moederkloekachtige opvatting over de zin van het leven uit, die bij herlezing enige weerzin oproept. Als je een kind krijgt, slaag je in het leven. Zo niet, dan is het maar aanmodderen, blijkt verderop: ‘Ik wist het zeker, / wij hadden het toch wel gered; gereisd, gelezen, nog meer / geschreven. Zo ging het niet. Zo zijn we hier beland. In een / andere wereld, in hetzelfde land.’ Ook hier ontkom ik niet aan een zekere wrevel vanwege dat ophemelende van die andere wereld met kind.

Ik vermoed dat een alleenstaande homoseksuele criticus anders tegen deze gedichten aankijkt dan een Libelle-lezende moeder of Ouders van nu-lezende vader. Maar deze criticus hoopt dat het kind snel opgroeit en gaat puberen en dat het getut verdwijnt uit de poëzie van Tonk.

Coen Peppelenbos

Florence Tonk – Rijgen. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 48 blz. € 17,50.