Recensie: A.L. Snijders – Wapenbroeders
Je kunt alles over alles zeggen
Het schijnt een steeds moeilijker opgave: een recensie schrijven over het werk van A.L. Snijders. Sommigen proberen het, maar lezen zijn verhalen niet goed. Dan krijgen ze een milde reprimande van de auteur zelf. Critici lezen om deze reden graag andermans kritieken. Je kunt daardoor bijvoorbeeld iemands bittere uitglijder aangrijpen en de ruimte nemen om misverstane zaken recht te zetten in je eigen recensie. Weer anderen laten Snijders zelf aan het woord en vinden dat aan zijn woorden geen woorden toegevoegd hoeven worden, dat zouden overbodige woorden zijn die in de zkv’s nu juist worden uitgebannen. Uit nood worden er zelfs kruiswoordpuzzels gemaakt, in plaats van degelijke stukjes.
‘Je kunt mijn werk dus maar beter niet bespreken,’ zei A.L. Snijders onlangs tegen ondergetekende. Hij had een kritische noot opgevangen, die jammerde dat hij steeds hetzelfde doet. Ongekend zijn de zkv’s die Snijders ooit als nieuwe literaire vorm introduceerde inderdaad niet meer, Wapenbroeders is alweer zijn zevende verhalenbundel. Maar lieten we Grunberg met rust toen hij met zijn twaalfde roman kwam? Hadden we elke nieuwe bundel van Remco Campert na, pak ‘m beet, de Amsterdamse dagen diep zuchtend terzijde moeten leggen? Je keert iemand toch niet de rug toe omdat hij altijd maar hetzelfde gezicht heeft? In het verhaal ‘Winter’ schrijft Snijders over de enige kachel in zijn ouderlijk huis, waarop was te lezen: ‘Je brûle tout l’hiver sans m’éteindre. Ik brand de hele winter zonder uit te gaan.’ Het was steeds dezelfde kachel die brandde, nu eens gestookt met turf, dan weer met hout of cokes. Iedereen eromheen bleef warm.
Het ‘probleem’ betreffende de vorm die Snijders heeft geïntroduceerd is geen probleem. De moeilijkheid ontstaat bij de poging tot het leggen van een vinger op de thematiek. Je komt vingers tekort. Een recensent houdt de inhoudelijke bespreking van een werk graag kort en bondig. Dat is in het geval van Wapenbroeders onmogelijk. Snijders observeert, verslaat, verzint en filosofeert erop los, talrijke onderwerpen komen voorbij. Dat hij daarbij elk detail opmerkt, effectief opschrijft, cirkelend rond kernzinnen, steeds nuancerend en wegend, is al vermeld. Door L.H. Wiener, op de achterflap.
Maar misschien kan er toch een rafelige rode draad gesponnen worden. Snijders heeft bijvoorbeeld interessante literatuuropvattingen in zijn verhalen opgenomen, niet in de laatste plaats in het verhaal dat dezelfde titel draagt als de bundel. Daarin krijgt de auteur een brief van Louis Paul Boon, waarin staat: ‘En wat doen wij met iets dat zich niet voegen wil naar orde, maat en wet? Wat doen wij met iemand die in Brooklyn geboren werd, en in de sloppen en stegen opgroeide, niets van literatuur afweet, maar heel veel van het leven, en het almeteens in zijn hoofd krijgt romans te schrijven?’ Op een andere plek in de bundel wordt de verteller terechtgewezen door een negentienjarig meisje dat hem een decadente houding verwijt omdat hij vorm boven inhoud zou stellen. Hij ‘had haar willen zeggen dat de vorm de inhoud meesleept, en niet omgekeerd.’ En ook is daar het zelfgeschreven gedicht:
Met een zekere regelmaat
(maar onafwendbaar)
verschijnt er in onze literatuur
een jonge krullenbol
die zegt dat er in de poëzie
meer fanfare,
meer bravoure
moet komen,
en in de roman
meer straatrumoer.Ik geloof daar niets van,
ik lees rustig door,
verhalen van Toergenjew,
geen rumoer te bekennen.
A.L. Snijders is het levende voorbeeld van iemand die zich niet voegt naar maat of wet. Maar non-conformisme is geen synoniem voor strijdvaardigheid. Bovendien is de literaire canon alles behalve een vijand in Wapenbroeders. De klappen van Snijders zijn raak maar zacht, om zijn vuist zit een dikke winterwant. Gelukkig maar, want niet zelden treft hij zichzelf. Het dualisme komt steeds terug: in onverenigbare meningen die geen van beide onjuist zijn, omkeerbare filosofieën, werkelijkheid en verbeelding. Je zou bijna denken (en daarmee wordt het proces ‘zelf denken’ in gang gezet): maak nu eens een punt. Dat is juist waarom het werk van A.L. Snijders boeit: punten maakt hij voortdurend en nooit. Zelf zei hij: ‘Je kunt alles over alles zeggen.’
Marleen Nagtegaal
A.L. Snijders – Wapenbroeders. Uitgeverij AFdH, Enschede. 288 blz.
Geen recensie, maar toch weer wel. Een verrassende benadering. Mooi gedaan Marleen !