In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 25: Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan….

Vergeefsche liefde en weemoedig gepiep

Van-oude-menschenDe oude heer Takma gaat bijna dagelijks langs bij de oude mevrouw Dercksz. De twee negentigers, die elkaar al meer dan zestig jaar kennen, zitten dan bij elkaar te mijmeren. Maar de lezer van Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… komt er al snel achter dat de twee hoogbejaarden niet gezellig peinzen over het verleden, maar dat de twee de man van mevrouw Dercksz vermoord hebben in Indië. Een moord uit passie, maar dokter Roelofsz helpt het liefdespaar (in ruil voor wat affectie van mevrouw Dercksz) om de zaak te verdoezelen. Zes decennia later worden ze in Den Haag nog steeds achtervolgd door de herinneringen aan die ene, fatale nacht.

Van oude menschen is geen whodunnit omdat je al vrij snel weet wie de moord heeft gepleegd en ook nauwelijks een whydunnit omdat je ook al snel doorhebt waarom de moord is gepleegd. De roman laat eerder zien hoe een moord, al is die dan ook zestig jaar geleden gepleegd, zijn sporen trekt in de historie van de familie. Couperus begint dan ook met twee jonge loten in de familie: Lot de zoon Ottilie (die niet weet dat zij het product is van de buitenechtelijke relatie van haar moeder met de heer Takma) gaat zich verloven met Elly, de kleindochter van de heer Takma. Neef en nicht dus.

De kracht van Couperus, die we al eerder zagen in De boeken der kleine zielen en Langs lijnen van geleidelijkheid is de tekening van de karakters. En dat zijn er nogal wat in dit boek, want Ottilie is al aan haar derde man toe, ze heeft kinderen, broers, zussen met aanhang, je raakt de weg soms kwijt in al die familieverbanden. Maar Couperus gebruikt een alwetende verteller die van personage naar personage overstapt, zodat je meer en meer te weten komt van elk personage, hun innerlijke drijfveren en hun aandeel in het familiegeheim.

Wat je niet zo vaak leest, maar wat me nu weer duidelijk opviel is de humor van Couperus. Zo wordt tante Stefanie op hilarische wijze als een kwezel geportretteerd:

Want de dingen des vleesches, zelfs onder de sanctie van het huwelijk, vond zij toch altijd wel eenigszins zondig, en haar katers had zij ook altijd laten opereeren: katten, die zoo dol en hysteriesch doen, tweemaal in het jaar, in de goten der daken, had ze nooit bij zich geduld en met verkneuterende voldoening had zij eens opgelet in haar kooitje, dat twee mannetjes-sijsjes zich vergisten, en niet begrepen, waarom zij niet paren konden, tot dat zij, na vergeefsche liefde en weemoedig gepiep, heel stilletjes naast elkaâr op hun stokje waren gaan zitten en zoo hun kooivogeltjes-leven gesleten hadden, met treurige oogjes, trots klontjes suiker en blaadjes sla. Net goed, had tante gedacht, en toch hield ze wel van haar vogeltjes.

Los van de moordhistorie bewandelt Couperus ook menig zijpad. Zo wordt het leven in het zuiden van Europa met de carpe diem-mentaliteit gezet tegenover het noordelijke vol lijden en schuldgevoel. Dat blijkt als Lot op huwelijksreis is en zijn ongetrouwde zus ontmoet in Nice. Zo worden gevoelige, intellectuele mannen (zoals Lot) gezet tegenover knappe, atletische maar onbetrouwbare mannen (zijn halfbroer Hugh). Zo is Lot schrijver, maar een schrijver die liever journalist is tot teleurstelling van zijn verloofde Elly die graag zou zien dat hij literaire werken zou schrijven in plaats van artikelen voor tijdschriften. Omdat Couperus voor een deel ook in die situatie zat (en ook met zijn nicht getrouwd was) is het wel interessant dat Lot zijn opvatting over het schrijverschap weergeeft:

Het is aanstellerij. Artisten zijn amuzeurs, voor zich en voor anderen. Van de eerste trouvères af, zijn ze het altijd geweest, in de mooie beteekenis van het woord. Maak de beteekenis er van zoo móoi mogelijk, maar ze blijven amuzeurs. Halve-goden, zooals wij ze denken, als we drie-en-twintig zijn, Elly, als jij, – ach neen, dat zijn geen artisten. Een amuzeur, voor zich en voor anderen; meestal ijdel, klein, nijdig, jaloersch, niets gunnende aan een mede-amuzeur, opgeblazen van zijn principes, en zijn kùnst, edel-levensdoel – even klein en jaloersch als wie ook in een ander vak tegen een anderen collega. Waarom mag ik auteurs geen amuzeurs noemen? Ze amuzeeren zich met hun eigen verdriet en emoties, en met den weemoed daarover in een sonnet, of een meer of minder omwaasden roman amuzeeren zij de jongenlui, die hen lezen. Want wie over de dertig zijn, en niet van het vak, lezen niet meer romans of gedichten.

Dit lange citaat is interessant omdat het succes van Couperus op het moment dat hij dit schreef tanende was en ook Couperus voor de keuze stond of hij niet verder moest in de journalistiek of verder gaan met zijn romans waar geen vraag naar was. Dionyzos was min of meer geflopt. Van De berg van licht werd weinig ingekocht door de boekhandels en Couperus had grote moeite om uitgever Veen te bewegen tot grote voorschotten. Van oude menschen zou het boek moeten worden dat de oude lezers van Eline Vere die in de tussentijd vervreemd waren van de auteur weer terug te halen. Het is me een raadsel waarom dat niet gebeurde, want Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… is ook na meer dan honderd jaar een prachtige roman.

De critici uit die tijd schreven ongehoord negatieve recensies. Een ‘flansromannetje’ noemde Anna de Savornin Lohman het boek en ondanks enkele positieve opmerkingen vergelijkt ze scènes uit de roman wel met ‘draak-romans van den tienden rang’. Herman Robbers eindigt zijn bespreking in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift positief met een persoonlijke belediging:

een fat met fut

Gelukkig geeft de site www.louiscouperus.nl ook een link naar een recensie uit The New York Times Book Review van 1918 waarin de vertaling Old People and the Things That Pass wordt besproken.

couperus new york times

Je vraagt je af hoe de critici in Nederland zo dom hadden kunnen zijn. Pas vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kwam er meer waardering voor deze roman van Couperus. Het boek had in dit jubileumjaar niet misstaan als keuze voor de campagne van Nederland leest. Als er één boek geschikt is voor een breed publiek, dan is het Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan…

Coen Peppelenbos

Louis Couperus – Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… Volledige Werken deel 25, Veen, Utrecht / Antwerpen, 1988 (oorspronkelijke druk: L.J. Veen, Amsterdam, 1906, 2 delen.) 286 blz.