Nu ga ik weer eigen werk schrijven

Dichter Sylvia Hubers publiceerde Niet over het Spaarne!, de bundeling van haar stadsgedichten over Haarlem, waar ik benieuwd naar was. ‘Helaas ben ik de laatste tijd niet zo vaak meer in Haarlem’, schreef ik haar. ‘Wil jij een stadswandeling rond de gedichten uit je bundel samenstellen? Dan loop ik achter je aan en leer ik je bundel én de stad kennen.’ Zo struinde ik een hele middag door Haarlem, aan de zijde van Sylvia Hubers.

We spraken ’s ochtends af bij café Het Wachtlokaal. Allebei zijn we te laat. We kijken boven de luifel uit naar de motregen terwijl Hubers vertelt over haar binnenkomst bij Prometheus en hun enthousiasme over haar poëzie. In een korte stilte horen we dat er aan de tafel achter ons al bier wordt genuttigd.

‘Soms neem ik ’s ochtends bij het schrijven ook een borreltje,’ bekent Hubers aan het begin van de rondleiding, juist als het gestopt is met regenen.

Sylvia Hubers foto Frans van Hal spaarneOp het stationsplein staat een groot bruinbronzen beeld. Kenau Simonsdochter Hasselaer. ‘Ze vocht in Haarlem tegen de Spanjaarden, samen met nog een zooitje vrouwen. Ze hield lang stand, gooide hete pek op de vijand, streed volop mee.’

‘Een Italiaanse kunstenares, Graziella Curreli, kreeg de opdracht voor het standbeeld. Ze heeft een heel vrouwelijke Kenau gemaakt. Wij zouden ons er een soort manwijf bij voorstellen, maar deze Kenau heeft rondingen, ze draagt een jurk en ze zit met haar hand in haar haar. Dit beeld is om die reden op internet een emmer stront over haar heen gekregen. Wigbolt Ripperda, die ernaast staat, is dan weer nogal verwijfd, hij staat er nogal ijdel bij, ‘moet ik ook nog wat doen?’.’

Het vrouwelijke aan de geëmancipeerde Kenau was dus blijkbaar een faux pas voor de Haarlemmers?

‘Ja! Maar ik vind niet dat als je geëmancipeerd bent, je vrouwelijkheid overboord moet gooien. Dát is geen emancipatie! Vrouwen kunnen juist met hun vrouwelijkheid overtuigen en invloed uitoefenen. Trouwens, ook het klassieke karakter van het beeld vonden ze niks.’

Kenau en wij

Laten we wijven zijn.

wijven hè, geen manwijven, maar

wijven. Wijven die fluiten én

nagefloten worden.

Teruggefloten worden en dan

blijven staan. Hete koffie gieten

over het hemd van hun baas: ópslag!

promótie, meneerke, en anders…!

Laten we toffe wijven zijn, ijzer

met handen breken, nooit meer

om liefde smeken. Niemand meer

laten begaan.

(…)

We lopen onder het spoor door en volgen de Kloppersingel. Hubers wijst het Dolhuis aan, vroeger een gekkenhuis en nu een museum. Ik vraag me af hoe Hubers terugkijkt op haar stadsdichterschap.

‘Het doet wel wat met je.’

Wat doet het precies?

‘Het vraagt veel van je capaciteit. In een goed stadsgedicht gaat zoveel energie, tijd en aandacht zitten, daarmee schrijf je zo twintig andere gedichten. Daarbij moet je soms schrijven over onderwerpen waar je nooit over hebt nagedacht en die je op het eerste gezicht misschien niet eens interesseren.’

Kun je, of mag je niet over jezelf schrijven? Over je eigen onderwerpen?

‘Nou… Ik was net zolang bezig met me inleven in zo’n onderwerp tot ik mij ermee verbonden voelde. Daarmee werd het gedicht me toch ‘eigen’. Maar het is een verwrongen manier van schrijven. Je moet namelijk iets, en als je iets niet wil als dichter is het iets moeten. Maar het moet, dus je gaat lezen, je hebt je deadline, en in een moment lukt het ineens.’

Is dat met gewone gedichten niet zo?

‘Dat gaat onbewuster, denk ik, maar het heeft ongeveer hetzelfde proces. En op een gegeven moment kom je erachter dat je dat proces ook kunt sturen. Ik nam mezelf voor: nu wil ik over een gegeven onderwerp schrijven.

sylvia hubers niet over het spaarneVerrijkt het stadsdichterschap jezelf, als dichter?

‘Ik ben wel in wanhoop geweest. Het was een worsteling. Iedere keer die deadlines… Vier jaar is een mooie tijd, je hebt dan echt de gelegenheid je in de stad en de onderwerpen te verdiepen. De liefdesgedichten uit de bundel zijn een metafoor voor mijn verhouding met de stad. “Daar ben je weer”, je eigen stad is heel fijn maar je hebt ook die plichten om er iets poëtisch mee te moeten doen. Ik heb nog een lijst met onderwerpen thuis van gedichten over Haarlem die ik niet heb geschreven, die ik zelf graag wilde schrijven. Daar zat geen deadline aan. Dan krijg ik het niet altijd voor elkaar om al die energie er in te steken. Op 31 december om twaalf uur ’s nachts, toen het stadsdichterschap er officieel op zat, heb ik de champagnefles opengetrokken en tegen mezelf gezegd: “En nu draai ik de kraan dicht.”’

Het was klaar?

‘Ik heb de kraan bewust dichtgedraaid en mezelf verboden om nog een stadsgedicht te schrijven. Het lijstje nog te schrijven gedichten, minstens 20, hing bij mijn schrijfplek, dat heb ik ook weggehaald. Van andere stadsdichters hoorde ik wel dat ze die kraan niet meer dicht kregen, ze wilden toch stadsgedichten blijven schrijven.’

Maar dat wilde je zelf niet?

‘Nee, ik vond het genoeg. Op nieuwjaarsnacht wist ik: nu ga ik weer eigen werk schrijven. Daar was ik natuurlijk niet mee gestopt, maar ik heb veel te weinig eigen poëzie geschreven. Er gaat heel veel tijd in zo’n opdracht zitten. Dat moest weer helemaal op gang komen.’

Een bundel is dan een extra mooie afsluiting.

‘Ja. Er zijn veel stadsgedichten niet in de bundel opgenomen, dat waren toch teveel gelegenheidsgedichten. Achteraf was ik er nog verbaasd over dat vrij veel van die gedichten wél in de bundel konden. Juist de persoonlijke poëzie leent zich voor zo’n bundel, zoals het gedicht voor mijn schoonvader.’

Er staan ook gedichten in over het stadsdichterschap zelf.

‘Dat paste goed en het doet ook recht aan de worsteling die het soms is. En met deze bundel is het mooi afgerond. Het Noord-Hollands archief gaat de gedichten archiveren, maar dat zijn alleen de officiële gedichten, daar komt de persoonlijke poëzie niet in voor.’

We komen aan bij een van de bolwerken in de Kloppersingel, voorheen de stadswallen waar Kenau Haarlem verdedigde. De oude verdedigingswerken zijn, zoals in veel steden, tot park omgetoverd.

‘Dit is beschermd stadsgezicht hoor, hier gaan ze niks aan doen. Maar veel andere natuurlijke plekken in Haarlem worden wel bedreigd door de bouw. Komt er een actiegroep naar je toe, of je als stadsdichter op wil komen draven om daar protest tegen te voeren. We hebben hier namelijk veel stadsverdichting. Ik was stadsdichter, maar we hebben ook een stadsverdichter: de wethouder Ruimtelijke Ordening.’

Raakt het je, dat het groen verdwijnt?

‘Ja. Het is makkelijk voor mij om te zeggen: ik houd van dat plekje groen, het moet blijven. Er zijn andere krachten en belangen. Maar groen is belangrijk, we hebben het nodig. Het schijnt trouwens ook te werken als ze groene bomen naschilderen op de gevels van huizen, maar er gaat niks boven dit echte groen.’ Sylvia Hubers wijst naar de bolwerken en draagt voor.

(…)

Wij zijn dol op bolwerken

op hét bolwerken van onze drukte

op een plek waar de stad niet oprukt

– een verdedigingslinie van bomen

een plek, vanouds gewend

aan het verdedigen tegen – nu niet

tegen rovers – neen, tegen de verstening

de stadsverdichting, u weet wel,

stadsverdichten, dat er nergens meer

niets

zal staan.

‘Als je op de toren van de Bavo gaat staan en je kijkt over het stadshart, zie je één stenenmassa. Het noodzakelijke groen is hier nauwelijks nog te vinden.’

Na een tijdje komen we aan bij de oude Drostefabriek. Ertegenover ligt een kanaal waar tot in de jaren vijftig een pont had gevaren, voor arbeiders. Daar kwam een van de moeilijkste opdrachten uit voort: schrijf één zin over dat pontje. Die zin moest op de kade komen te staan.’

Hoe heb je dat uitgewerkt?

‘Ik heb een regel gemaakt waarvan de eerste helft naar voren gericht op de kade is aangebracht, over de heenweg, en de tweede helft is naar achteren gericht, over de terugweg. Zo had ik in de vorm van de regel al iets uitgedrukt. De regel was: ‘/ We werden Overgevaren / met al onze kracht / en teruggevaren ook iedere dag’.

We slaan rechtsaf en gaan weer onder het spoor door. In de verte doemt de Bavo op, we lopen langs het Spaarne met ernaast een molen, links de koepelgevangenis. ‘Dat is een van de dingen waar ik nog een gedicht over had willen schrijven. De gevangenis wordt gesloten, hopelijk maken ze er een cultureel centrum van. Het heeft prima akoestiek. Ervoor ligt een hectare braak terrein. ‘Daar stond een fabriek, zo’n klassiek fabrieksgebouw met een muur die gekarteld is van boven. Een gedicht hierover is ook gesneuveld.’

Haarlem 02

Te slecht?

‘Het was een gelegenheidsgedicht. Wel leuk om eens te doen. Je dicht nauwelijks over ‘dingen’, zeker niet zoiets concreets als een fabriek.’

Ter gelegenheid van 50 jaar Turkse Haarlemmers bezocht Sylvia Hubers een oudere Turkse vrouw. ‘Ze hoorde bij eerste generatie Turken, met kinderen die hier opgroeiden terwijl ze zelf altijd nog de droom had om voor altijd terug te gaan. Dat is een spagaat, wonen op een plek waar je niet goed kunt aarden, maar waar je kinderen wonen en willen blijven. Materieel gezien had ze het goed, maar het echte geluk was ver te zoeken.’

‘De eerste generatie’ is een schrijnend gedicht uit de bundel over deze mensen. De beginregels van elke strofe laten de ruimte tussen wal en schip voelen: ‘Deze zomer keren we terug / uit de wereld van de spullen / naar de wereld van de warmte’ – ‘Volgende zomer keren we terug / als we een auto hebben’ – ‘We kéren terug op een dag / als we een huis kunnen bouwen’ – ‘We keren nooit meer terug’.

Hubers: ‘Ik denk dat dit een van de gedichten is die ik het meest met mijn hart heb geschreven.’

Na een kop koffie lopen we verder langs het Spaarne. Uiteraard is deze stadsrivier door Sylvia Hubers poëtisch bezongen:

Het Spaarne is krom

Het Spaarne

is net zo krom als ik

zich slingerend door de stad

– de stad die zich eigenlijk

rondom haar heeft geslingerd

(maar dat is de rivier vergeten).

(…)

haarlem 01

Even verderop, aan de overkant van het Spaarne, zou een radiomuseum komen. ‘Vlak voor de opening brak er brand uit en de verzameling waar die man jaren aan gewerkt had, smolt compleet kapot. Na een landelijke actie ontving hij zoveel oude radio’s dat hij opnieuw een museum kon opbouwen, met een betere verzameling zelfs dan hij voor de brand had.’

Louter Luisteren

Is de liefde voor een radio normaal, is de liefde voor twee radio’s overdreven? kun je met drie radio’s voor maniak worden versleten, is de vierde radio het sein voor je vrienden om je te verlaten, heb je bij de vijfde radio je ultieme kick of heb je die pas bij je zesde, je zevende? (…)

We leven vooral in een visuele wereld, luisteren wordt onderschat, merk ik op. Tv is kijken, internet ook.

Is poëzie voor jou luisteren?

‘Ja. Je ziet met je innerlijk oog dingen voor je, maar poëzie doe je met je oren.’

Schrijf je poëzie op klank, op voordracht?

‘Ritme is belangrijk. Het gaat niet bewust, maar je wil dat het klopt.’

Muzikaal klopt?

‘Ja. Klank is essentieel. Ik merk dat ik niet rijm, in sommige gedichten wel, maar het moet van binnen wel rijmen. Soms heb je in een gedicht een woord dat er niet hoort, omdat het niet klopt. Dat woord moet dan wel vervangen worden door een woord met ongeveer dezelfde klank, omdat anders het gedicht niet meer klinkt.’

We steken de Gedempte Oude Gracht over en lopen door een nieuwbouwwijk naar een parkeergarage. ‘Wat ik heerlijk vond,’ zegt Hubers ineens, ‘was dat, toen ik ophield als stadsdichter, ik daarna gewoon woordloos door de stad lopen. Ik hoefde niet meer alles wat ik zag en hoorde in gedichten te vatten, de stad was weer gewoon de stad.’ Ik krijg de indruk dat Hubers blij is dat het erop zit.

Bovenop de garage kijken we recht op de Bavo.

Eindelijk overzicht

Vanaf de Bavo eindelijk overzicht

over de aan mij toegewezen stad.

Ik zie mijn gedichten hier en daar

aan de ver onder me gelegen

gevels kleven.

Heeft deze stad zich zo dwingend

In mijn woorden door mij

heen geregen?

(…)

Toen ik Niet over het Spaarne! las, viel het me op dat de bundel ook voor niet-Haarlemmers heel toegankelijk is. ‘Ik heb zo min mogelijk noten willen toevoegen,’ zegt Hubers, ‘ik vind het lastig om zoveel te moeten uitleggen bij die gedichten. Het moet voor zichzelf spreken.’

Jouw stijl gaat vaak over het kleinere, het persoonlijke, de individuele beleving. En taal als mechaniek is een belangrijk thema. Hoe zet je dat in je stadsgedichten in?

‘Daar heb ik in het begin lang over nagedacht. Hoe moet dat in godsnaam… Mijn eerste opdracht voor de stad ging over Laurens Janszoon Coster. Ik hoorde dat pas twee dagen van tevoren en moest het zelfs voor de radio voordragen tijdens de verkiezingen. Ik had twee dagen voor dat gedicht! Ik ben het maar gewoon gaan doen. Maar normaal ging ik er voor zitten, dacht erover na, associeerde – en dan ontstond een zin. En als het goed is, nog een zin, en nog een. Meestal levert het nog niet eens een goed gedicht op. Het is hard werken.’

Intussen staan we op het plein voor de Bavo. Hubers draagt het gedicht over de vermeende uitvinder van de boekdrukkunst Coster voor:

Geen A zijn

(…)

Coster drukt

een A op de Grote Markt

een A op de passanten

een A op alle baby’s

een A op de haringen van Lijnzaat

een A op mij als ik langsfiets, bedenk

dat ik geen A wil zijn, (…)

Haarlem Bomans

Aan de andere kant van het plein ligt een modern voor tekstdichter Lennart Nijgh, een verbeelding van een A en een Z. Het gereedschap van de dichter is de taal, aldus de kunstenaar. We lopen via de Wijngaardtuin, waar een standbeeld van Godfried Bomans staat, richting de V&D. De bijzondere architectuur van het gebouw doet denken aan het Victoria Hotel in Amsterdam, vereeuwigd in Publieke werken van Thomas Rosenboom. In deze V&D is het pand van drogisterij A.J. van der Pigge, die niet van wijken wist, ingebouwd. De authentieke stopflesdrogisterij hield dapper stand tegen het opkomende grootkapitaal. Dit leverde een mooi stadsgedicht op.

Leve de stopfles

Aansluiten in de rij van wachtenden

bij Van der Pigge Drogisterij

geneest de mens van weerzin tegen

wachten in een rij van wachtenden.

(…)

en als het zover is

dan is er, ook voor hem

ááándacht

in een onversneden

van zichzelf al helende vorm

Blijft Haarlem in je poëzie zitten, denk je?

‘Er is een nieuwe stadsdichter, die doet het nu. Ik bemoei me daar niet mee, daar moet ik van af blijven. Sowieso wil ik eerst afkicken voor ik me weer met Haarlem bezighoud. Vlak nadat ik stopte, merkte ik dat ik bij nieuws of evenementen het gevoel had: daar wil ik iets mee doen. Dat gevoel heeft nog maanden geduurd.’

Roel Weerheijm 

(foto Sylvia Hubers: © Frans van Hal / foto’s Haarlem: © Roel Weerheijm)

Sylvia Hubers – Niet over het Spaarne! Prometheus, Amsterdam, 88 blz. € 14,95.