Lezendarisch: Karel ten Haaf – Zin
Er is een zin die een enorme indruk op me maakte toen ik hem las, zo’n indruk dat ik hem nooit meer ben kwijtgeraakt – die zin bedoel ik; ik ken hem uit mijn hoofd, wat op zich niet zo moeilijk is, het is geen lange, maar wel opmerkelijk, want ik ben niet iemand die altijd en overal klaarstaat met een passend citaat om de eenvoudige reden dat ik niks uit mijn hoofd ken. Op die zin na dus. Het is een zin die in zijn tijd genoten moet worden om op waarde te kunnen worden geschat; in zijn tijd, dat wil zeggen, in de tijd waarin de schrijver de zin opschreef – als ik hem nu uitspreek haalt de toehoorder waarschijnlijk de schouders op om zonder opkijken en onaangedaan zijn of haar weg te vervolgen.
(Waarom het belangrijk is om boeken te lezen in hun tijd:
Mijn De Verloofde had haar vriend Henk aangeraden om Camera obscura van Hildebrand te lezen. Toen ze later over dat boek te spreken kwamen vertelde Henk dat hij het erg leuk had gevonden, ‘maar wel ontzettend flauw om die man Nurks te noemen.’ Even dacht mijn De Verloofde dat Henk een flauw grapje maakte, maar aan zijn gezicht zag ze dat dat niet het geval was, waarop ze uitlegde: ‘Die uitdrukking komt daar vandaan, het woord is bedacht door Hildebrand.’)
De zin waarover ik het nu al geruime tijd heb is geschreven door Erik Caspers.
Caspers debuteerde in 1993 met De braakengel (Arena, Amsterdam), een roman over zuipen (volgens het buikbandje ‘Een werkloze Limburger is op de vlucht voor ware liefde en harde arbeid’), een erg sterk boek, rauw en geloofwaardig als Bukowski. Vervolgens publiceerde hij het verhaal ‘Spin Allaerds’ in De daad (‘Nieuwe verhalen van nieuw Nederlands talent’), samengesteld door Rob van Erkelens & Josien Laurier (Arena, Amsterdam 1995), een verhaal waarmee hij de door De braakengel gewekte verwachtingen ruimschoots waarmaakte en dat mij deed snakken naar meer van hetzelfde. In februari 1996 holde ik dan ook naar de boekhandel op de dag dat de tweede roman van Caspers verscheen, maar als snel bleek dat Katervlucht (Arena, Amsterdam) het niet haalde bij het eerdere werk. Jammer, maar niet erg natuurlijk: een schrijver heeft recht op een minder boek, dus ik zette Katervlucht in de kast en richtte mijn hoop op de volgende Caspers. Maar van Erik Caspers verscheen niets meer, en inmiddels, na zeventien en een half jaar, begint de hoop wat te vervliegen. Wat is er van Erik Caspers geworden? Waarom zwijgt hij al bijna twee decennia? Leeft hij nog?
Hoe dan ook, in De braakengel – dat sowieso al een enorme indruk maakte – las ik dus een zin die ik nog steeds met me meedraag, en die ik hier citeer, in context (p. 26):
We dronken en praatten. Z’n naam was Dave. Een Schot die Engelse les gaf in Japan. Daar was het grove geld te verdienen. Je moest ’r wel netjes bij lopen. Die ouwerwets geklede Jappen toch. Zo ging Dave gekleed in ’n wit zijden pak, saaie bloes en stropdas. Met de linkermouw was ie achter ’n uitstekende nagel blijven hangen. De mouw lag ’r half uit. ’t Materiaal behoorde volgens hem ook niet te branden en zo ging bij de demonstratie die volgde ook nog ’s een stuk van z’n jas in vlammen op. Met drank werd ’t niet gedoofd. Dat zou zonde zijn.
’n Verschrikkelijke ouwehoer die Dave. Net ’n waterval. Die hield gewoon niet meer op. En zuipen zoals ’n Schot betaamt.
‘Verrek, daar heb je miss Piggy!’ schreeuwde ie ineens.
Ik keek naar de ingang van de kroeg. ’n Kleine mollige meid stond daar te kijken. Met ’t gezicht erbij in overweging genomen was de keuze van de bijnaam lang niet slecht.
Dave wenkte haar. Ze zag ’t gelijk. Afgezien van een grote mond was Dave ook groot in lengte. ’n Combinatie die ’m tot ’n opvallende persoonlijkheid maakte.
‘Die meid doet alles. ALLES!’ zei ie en keek alsof er achter die ogen smerige beelden voorbijtrokken. Wat waarschijnlijk ook gebeurde.
‘Heeft ook nog getatoeëerde tieten, man!’
Die laatste zin. Getatoeëerde tieten. Waarom dat zo’n indruk op me maakte: begin jaren negentig had nog bijna niemand een tatoeage, alleen rauwe zeebonken en onderwereldtypes; een vrouw met een tattoo was al helemaal zeldzaam, dat moest een hele wilde zijn – dus één met getatoeëerde tieten, dat was het summum van geilheid. ‘Heeft ook nog getatoeëerde tieten, man!’ – een hele wereld in zes woorden, een spannende, onbekende, ongekende wereld, de hemel op aarde.
En daarom moet je boeken lezen in hun tijd, want nu kijkt niemand nog op van een tatoeage meer of minder. Sterker: volgens mij zijn kickbokser Peter Aerts en mijn De Verloofde de laatste twee Nederlanders zonder inkt onder de huid.
Karel ten Haaf