Column: L.H. Wiener – Freek
Freek
Hij was niet echt de havenmeester van de Haarlemsche Jachtwerf, maar hij werd wel zo genoemd. Je zou zijn leeftijd schatten op ergens achter in de zeventig, maar hij was negenentachtig. Je dacht dat hij af en toe niet luisterde, maar hij was wat dovig. Soms was hij er niet, maar meestal wel, althans in de zomermaanden, om wat te helpen en op het terrein een beetje toezicht te houden. Hij had dan wat omhanden, zoals dat heette. Op zijn hoofd een witte pet en in zijn mond een wilde havanna.
Aan de waterkant, naast de grote groene loodsen, stonden twee kleine zomerhuisjes, hutjes eerder, houten keetjes. Het ene heette Florida, het andere Rivièra. De Rivièra was van Freek. Aan de zijkant, pal op het zuiden, stond een formica tafeltje met vier plastic tuinstoeltjes, een goede plek voor een biertje in de zon, waarbij dan altijd wel iemand aanschoof.
Freek deed meer dan je zou denken. Zo ging hij vorig jaar nog bijna twee weken lang, op eigen tempo, het verroeste ijzeren hek bij de buitenstalling met een Engelse bankhamer te lijf en zette het schoon gebikte metaal daarna tweemaal in de zwarte Hammerite; weer goed voor jaren. Hij wees passanten niet alleen een geschikte box voor hun schip, maar nam ook altijd een lijntje aan.
Zelf bezat hij een mooi dieselsloepje, genaamd Kleine Beer, een gaaf scheepje, prima geschikt voor tochtjes over De Ringvaart, Het Spaarne, of door de stad.
Freek.
Op zaterdagavond 27 juli staat er in zijn seniorenwoning in Molenwijk plotseling een man in de kamer. ‘Money, money,’ beveelt hij, gejaagd. Freek antwoordt dat hij geen money heeft.
Maandagochtend 29 juli wordt Freek door de politie gevonden, niet aanspreekbaar. Neus en kaak gebroken, oor gescheurd, hard in zijn buik geschopt. Hij wordt eerst overgebracht naar het Kennemer Gasthuis, locatie Zuid, en daarna naar een verzorgingstehuis.
Op zondag 3 oktober, ruim twee maanden later, overlijdt hij.
Als ik de Argos op 6 oktober bij de Haarlemsche Jachtwerf voor de winterstalling afmeer, neemt Piet, de werfbaas, een lijntje aan.
Van hem hoor ik wat er gebeurd is.
‘Mijn schema is in de war’, zegt hij.
Hijzelf ook, zie ik.
De Riviera zit op slot.
De tafel en de stoelen staan nog buiten.
Het was tenslotte een prachtige zomer, al met al.
Ik kijk naar het metalen hek, dat zwart glinstert in de zon.
L.H. Wiener