Column: L.H. Wiener – Wie was Hermans?
Wie was Hermans?
Er bestaat een wijze van formuleren, die niet alleen uit stilisties, maar vooral uit filosofies oogpunt aantrekkelijke zinnen oplevert. Aan enige nuancering wordt voorbijgegaan, maar de algemene strekking prikkelt en is niet gemakkelijk te weerleggen. Woorden als: iedere, alle, nooit, alles, altijd en niemand doen het in een dergelijk verabsoluteerde context goed.
‘Ik kom vaak in cafés waar ik nooit kom’, mijmert een mijner hoofdpersonages.
‘Alles is niets!’ riep een leerling van mij in een helder moment ooit uit, waarmee hij in drie woorden aan de existentiële kern van het leven raakte.
‘Ik heb altijd gelijk’, gaf de schrijver W.F. Hermans zijn hoofdpersoon Lodewijk Stegman in de mond.
‘Nooit meer slapen’ afkomstig uit Macbeth van William Shakespeare (Macbeth shall sleep no more), waarbij deze door ambitie gefnuikte messentrekker geen verlangen verwoordt, zoals dat wel gold voor Alexander de Grote, maar een vonnis.
‘Niets is geheel waar’, uit de pen van Multatuli, is in dit opzicht ook goed bruikbaar, met als guitige afronding: ‘En zelfs dat niet’.
Deze aan axioma’s grenzende observaties komen het best tot hun recht naarmate het controversiële gehalte van de inhoud toeneemt, zoals bij deze: ‘Vrouwen die geen zin hebben zijn zinloos’, een kernuitspraak uit eigen werk, in de vorm van een aforisme, waarmee veel vijanden te maken zijn.
Ik was toen twintig en door het verongelijkte gekakel van ‘de vrouwenbeweging’ reeds tot een lichte vorm van misogynie geneigd. Later, toen het feminisme haar hoogtepunt bereikte, werd dat haast onvermijdelijk: ‘Seks is oorlog’, een generalisatie die ik hanteerde zo van mijn dertigste tot mijn vijftigste. Nog later kwam ik uit op het meer berustende: ‘Liefde is zelfmoord’, met als enigszins mitigerende toevoeging: ‘op lange termijn’. Maar zelfmoord is aan mij niet besteed, want ik heb een hekel aan doodgaan, zeker nu ik oud word.
Maar ter zake.
Tijdens de presentatie van De mislukkingskunstenaar, het eerste deel van de biografie over leven en werk van Willem Frederik Hermans, in cultureel centrum De Rode Hoed, op woensdag 27 november jongstleden, bleek mij andermaal, bij monde van Willem Otterspeer, auteur van deze tour de force, hoezeer W.F. Hermans in zijn literaire werk leunt op verabsoluterende observaties. In een brief aan Fokke Sierksma rept hij over zijn ‘begeerte naar het “alles”, in vergelijking waarmee het “bijna alles” waardeloos wordt.’
Elders geeft Hermans te kennen dat zijn werk monomaan van aard is, waarbij ‘alles om een centraal idee gerangschikt is’. En dat centrale idee is de mislukking, oppert Otterspeer terecht, vandaar de titel van dit eerste deel van de biografie.
In een analyse van zijn verhaal ‘Een veelbelovende jongeman’ in Het vaderland van 16 oktober 1954 getuigt de navolgende passage reeds van een onmiskenbaar verabsoluteerde en tot mislukken gedoemde positie, waarin Hermans’ personages zich onveranderlijk bevinden. Ik citeer hierbij uit de krachtige inleiding waarmee Otterspeer zijn biografie opent, de cursivering is van mij:
Hij is overgeleverd aan een complete chaos, overtuigd dat geen enkel offer waard was te worden gebracht, ja zelfs verheugd dat hij in elkaar trapt wat hij moeizaam heeft opgetrokken, alsof dat eigenlijk het enige is geweest dat hij altijd heeft gewild.
Hermans zelf liet zich erop voorstaan altijd aan hetzelfde boek te werken, monomaan tot aan de laatste snik, wanneer de ‘held’ opnieuw met lege handen achter blijft.
Triomf gebaseerd op mislukking.
Scheppend nihilisme, om het in Hermans’ eigen woorden te zeggen.
Maar soms botsen deze verabsoluteringen frontaal op elkaar, waarbij zij zichzelf dan weer totaal relativeren, om niet te zeggen opheffen. Zo laat Hermans zich er herhaaldelijk op voorstaan geen enkele vriend te hebben, of zelf te gelegener tijd een abrupt einde te maken aan een vriendschap, als die hem te na komt, zoals hij ooit jegens Gerard Kornelis van het Reve op wel zeer stijlloze wijze heeft gedaan.
Maar in 2002 laat Freddy de Vree, met wie Hermans sinds de jaren zestig meer dan dertig jaar bevriend was, in zijn boek met de verabsoluteerde titel De aardigste man ter wereld ‘de andere kant’ van Hermans zien, als een vriendelijk, openhartig, humoristies en gastvrij man.
Toe maar.
De totale misantropie met een aai, een sigaar en een glas goede wijn.
Wie was Hermans?
Wie was deze man?
De absolute heerser in zijn eigen sadistiese universum?
Of de zenuwachtige kettingroker, die soms het gevoel kreeg ‘helemaal niemand te zijn’, zoals hij in 1970 te kennen gaf in een interview in Het Parool.
L.H. Wiener
Er bestaat een wijze van formuleren die foutief is: \’…toen het feminisme haar hoogtepunt bereikte …\’, niet zozeer prikkelend als wel ergerlijk en vooral gemakkelijk te weerleggen.