Recensie: Diana Scherer en Menno Wigman – De vrede moe
Moordenaars in maatpak
De liefhebbers van het werk van Menno Wigman zijn misschien teleurgesteld na aanschaf van zijn nieuwe bundeltje De vrede moe. Vijf van de acht gedichten zijn overgenomen uit Dit is mijn dag (2004). Nu is er niks tegen om oud werk in een nieuw verband te presenteren, maar nergens in De vrede moe wordt dit vermeld. Jammer, want nu voel je je toch enigszins bekocht, terwijl er veel te genieten valt aan deze nieuwe uitgave.
De vrede moe is een samenwerkingsproject van Menno Wigman en zijn geliefde, de fotografe Diana Scherer. Beiden bleken, onafhankelijk van elkaar, gefascineerd te zijn geraakt door Moord in Rotterdam (1994), een boek met politiefoto’s. Wigman ging er gedichten over schrijven, Scherer maakte geënsceneerde foto’s, waarin porseleinen poppen de plaats van de slachtoffers innamen. Ze legde haar stenen barbies in een plas op straat, in een bos, of in een gootsteen onder een waterstraal. De afbeeldingen zijn grijs en grauw, wat het boekje het aanzien geeft van een beduimeld politierapport.
Scherer weet spannende en gelaagde beelden te creëren. Zo zien we een vrouw liggen op een witte ondergrond. Is het sneeuw? Een laken? Je kunt het niet goed zien. De foto is genomen vanuit kikvorsperspectief, zodat we alleen de zolen van haar schoenen zien, een deel van haar benen, haar opgeschorte jurk. Ze werpt een grillige schaduw, waardoor het is of ze vleugels heeft. Zo wordt ze voor de toeschouwer een dood vogeltje dat verlaten in de sneeuw ligt. Je kijkt er even naar, om na de korte ontmoeting met de dood snel door te lopen. De foto vormt zo een prachtig stilleven, al is het Franse nature morte hier meer op zijn plaats.
Een andere foto toont een vrouwenfiguur op een granitovloer. Ze ligt op haar rug, met haar hoofd op een doucheputje. Een porseleinen hand en een voet zijn afgebroken. De ronde gaten van de afvoer vormen, in hun volmaakte cirkel, een halo, waardoor de pop het beeld oproept van een doodgeslagen Moeder Gods. Door de smartelijke uitdrukking op haar gezicht (hoe krijgt Scherer dat voor elkaar – het moet wel de lichtval zijn), en een arm die iets van haar afligt, kun je ook aan de lijdende Christus denken. Daarbij komt dat de foto schijnbaar de textuur heeft van een Middeleeuws schilderij, wat het effect nog eens versterkt. Dit soort plaatjes maakt De vrede moe tot het werk van twee dichters: een van het woord en een van het beeld. Ook de foto’s van Scherer kun je lezen en herlezen, om er steeds weer iets nieuw in te ontdekken.
De gedichten van Wigman staan allemaal (nou ja, op één na) in de ik-vorm. Meestal is er een dader aan het woord, een verknipte figuur die zijn verhaal van moord en verkrachting vertelt. Overigens worden de misdrijven hooguit gesuggereerd. Je komt er als lezer niet achter wat er op de plaats delict precies heeft plaatsgevonden. Wigman kruipt in de huid van de crimineel, een manier van werken die doet denken aan Celinspecties van Ester Naomi Perquin. Terwijl het letterlijk kleurloze van de foto’s van Scherer, in hun grijze modderigheid, heel goed past bij wat zij wil vertellen, is er bij Wigman juist sprake van een tegenstelling tussen vorm en inhoud. Als altijd zitten zijn gedichten technisch heel goed in elkaar. Klank en metrum werken bij hem net zo moeiteloos samen als bij een dichter als Nijhoff. Daarbij komt dat zijn taalgebruik heel doeltreffend is. In combinatie met de gruwelijke inhoud werkt dit vervreemdend, zoals in ‘Rorschach’:
Rorschach
Komt er een vrouw, een lange, slanke vrouw.
Spreekt ze de taal. Volgt er een bed. Volmaakt.
Past ze volmaakt. Moet het nog vaak herhaald.
Zo vaak dat zij je dagelijks bed,
dat jij het dagboek in haar hoofd bezet.Komt er een witjas met een rorschachtest.
Wie ik dan ben. En wat die vlek mij zegt.
Wat weet die wijsneus van smeerlapperij?
Toen ik gemaakt werd was ík daar niet bij.(Het was een vrouw, een lange, slanke vrouw.
Nerveus. Verknipt. En luier dan een roos.
Ze sprak met modder. Moest mijn leven uit.)Soms lees ik moordberichten in de krant.
Ik had een wil. Duid vlekken. Weeg mijn huid.
Kan een gestoorde geest zich zo precies en zuiver uitdrukken? Dit is een vlekkeloos gedicht, prachtig van klank en met een volmaakt ritme. En toch. Deze poëzie is misschien te netjes. Ik mis een dissonant die me even wekt uit de roes van de schoonheid van Wigmans taal. De inhoud schuurt, de vorm verweekt. De dichter hijst zijn moordenaars in het maatpak van de poëzie. Ik moet denken aan Achterberg. De dichter/dader die zijn geliefde weer tot leven wekte in weergaloze verzen. Maar Achterberg gaf stem aan zijn eigen obsessies. Of is dat bij Wigman misschien ook het geval? Gaat het in De vrede moe over de esthetiek van het kwaad? Zíjn kwaad? Ons kwaad? Als je de slotwoorden leest van Wigmans inleiding bij deze bundel, moet het zoiets zijn.
‘Mocht, ik zeg mócht het ooit gebeuren dat mijn liefste en ik onbedaarlijke ruzie krijgen en het een van ons, zoals bij de meeste moordenaars, “zwart voor de ogen wordt”, dan blijft altijd nog dit boek,’ staat er.
Met andere woorden: dan wint altijd nog de schone vorm het van de brute daad. Goud uit stro, zong Repelsteeltje al.
Henry Sepers
Diana Scherer en Menno Wigman – De vrede moe. Azul Press, Landgraaf. 32 blz. € 17,-.
Gerrit Achterberg schreef toevallig ook een vers met de titel \’Rorschach\’, na persoonlijke ervaringen in het gesticht met deze psychologische vlekkenduiden-test.