Recensie: Lut Missinne – Oprecht gelogen
Levensbloed, maar fictie
Wanneer is een boek ‘authentiek’? Als je als lezer denkt dat het verhaal echt gebeurd is of wanneer de schrijver je laat geloven dat een verhaal echt gebeurd is? Lange tijd was het autobiografische gehalte van een boek een onderwerp waar je als geschoolde literatuurliefhebber niet over praatte. Je waardeerde vooral de constructie van een boek, de stijl waarin het geschreven was. ‘Echt gebeurd is geen excuus,’ is de vaak geciteerde zin van Gerard Reve om aan te geven dat een schrijver meer moet doen dan louter zijn leven boekstaven.
Hoewel er een zekere dedain onder wetenschappers en critici bestaat tegen autobiografisch werk is autobiografisch werk onder lezers erg geliefd. Op dit moment voert Isa Hoes de bestsellerlijsten aan met Toen ik je zag over het leven en de zelfmoord van haar man Antonie Kamerling. In de mannenhoek hebben we al jaren te maken biografische bestsellers, het leven van een speler opgetekend en smeuïg gemaakt door een journalist, zoals Gijp (over René van der Gijp), Geen genade (over Andy van der Meide) en Ik, Zlatan (over Zlatan Ibrahimović). Aandacht in de media, die vooral geïnteresseerd zijn in mensen die al veelvuldig in de media aanwezig zijn, is bij voorbaat gewaarborgd. De lezers smullen van het kijkje in de keuken, de roddels en schandalen.
Authentiek
Hoogleraar moderne Nederlandse literatuur Lut Missinne heeft het in Oprecht gelogen, autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur na 1985 niet over deze boeken, maar kiest in haar boek de literaire romans waarin schrijvers hun eigen leven onderdeel laten uitmaken van het fictieve verhaal. Daardoor wordt een boek als authentieker ervaren door lezers. Maar authentiek of niet, ook schrijvers zelf houden er niet van om het autobiografische element in hun boeken uit te pluizen. Dat weet ik uit eigen ervaring toen ik een paar jaar geleden Adriaan van Dis en Manon Uphoff interviewde op de Dag van de Literatuur in Rotterdam. Ik nam het op voor de leerlingen die het autobiografische aspect in een werk interessant vinden, maar Van Dis vond die invalshoek helemaal verkeerd. Wat ik ook bij hem probeerde, het ging bij een boek over van alles en nog wat, maar niet over het leven van een schrijver.
Missinne kijkt in Oprecht gelogen vooral naar de manier waarop schrijvers een een-tweetje aangaan met de lezer. De ‘autobiografische ruimte’ die de schrijver neemt, is voor een groot deel gebaseerd op het vertrouwen van een schrijver dat een lezer die autobiografie herkent in de roman. Een van de belangrijkste elementen daarin is de naam van de hoofdpersoon. Juist Van Dis is dan interessant omdat hij in Nathan Sid zijn eigen achternaam heeft omgedraaid en in zijn laatste romans De wandelaar en Tikkop een hoofdpersoon laat opdraven met de naam Mulder, niet toevallig de achternaam van zijn vader. Uit interviews met Van Dis weten we veel over zijn jeugd, zijn band met Zuid-Afrika en zijn leven in Parijs, dus een lezer zal die kennis niet naast zich neerleggen, maar juist meenemen in zijn waardering voor de roman. Dat is het samenspel tussen schrijver en lezer.
Koelewijn
De affaire kwam te laat voor dit boek, maar ik denk dat Missinne deze anders zeker opgenomen zou hebben in haar boek: Peter Koelewijn klaagde A.F.Th. van der Heijden aan vanwege een passage in De helleveeg waarin de familie Koelewijn in verband werd gebracht met een illegale abortuspraktijk. “Een befaamd schrijver als A. van der Heijden hoort te weten dat, als men fictie en werkelijkheid door elkaar laat lopen, hij van een lezer niet kan verwachten dat die die scheidingslijn ziet,” zei hij tegen de rechter. Maar dat is net het heikele punt. De authentieke achtergrond van een roman kan voor meer waardering zorgen bij de lezer, maar hij moet zich er wel van bewust blijven dat hij fictie leest. De rechter kende de scheidingslijn wel en stelde Koelewijn in het ongelijk.
Het hele oeuvre van Van der Heijden is overigens een aparte studie waard, want de schrijver heeft naast autobiografische romans, denk aan de cyclus ‘De tandeloze tijd’, ook requiemromans geschreven, waarvan Tonio de laatste en meest smartelijke is. Daarvoor schreef hij echter Asbestemming over de dood van zijn vader en daarin herkennen we de vader van romanpersonage Albert Egberts. Het lezen van dat requiem (waarin Tonio overigens ook een rol speelt) versterkt de authenticiteit van de romancyclus.
Een andere auteur die uitvoerig wordt behandeld is L.H. Wiener die uitdrukkelijk nooit ‘roman’ op zijn boeken laat zetten. In Nestor komen brieven aan bestaande personen voor zoals A.L. Snijders en Xandra Schutte, maar Wiener heeft een andere verteller nodig, Victor van Gigch en alleen op die manier kan hij de traumatische jeugdervaringen van de jongen Ezra Berger, die later schrijver wordt, op schrift stellen. Een intrigerende constructie waarin waarheid en fictie voortdurend door elkaar heen lopen en waarbij het veel te makkelijk is om te concluderen Wiener = Van Gigch = Ezra Berger. In een interview met Wim Brands zei Wiener over de kwestie: ‘Voor mijzelf als auteur is mijn oeuvre veel meer dan een literaire excercitie. Het is mijn levensbloed. Wat ik in mijn oeuvre probeer op te bouwen dat is een aantal kronieken van mijn leven. Alleen, pas op: een lezer moet dat benaderen als fictie. Als hem interesseert hoe dat leven van die man in werkelijkheid was, moet hij dat maar uitzoeken. Het boek staat op zich.’
Autofictie
Naast de autobiografische roman gebruikt Missinne de term autofictie voor een apart genre. In autofictionele romans komt de naam van de hoofdpersoon vaak overeen met de schrijver, maar is de rest van het verhaal volledig verzonnen. P.F. Thomese komt in zijn vrolijke roadnovels J. Kessels: the novel en Het Bamischandaal als personage voor, maar het is voor de lezer meteen duidelijk dat alle gebeurtenissen uit de duim van de schrijver zijn gezogen. Ook Atte Jongstra, oud-recensent van deze krant, heeft er een handje van om zichzelf, soms met foto en al, in een fictieve setting te plaatsen en schrijft daarnaast ook nog een fictieve biografie als De avonturen van Henry II Fix. ‘Ik ben in het algemeen gefascineerd door het grensvlak tussen feit en fictie. Op die grens is men het waakzaamst. En waakzaamheid is altijd geboden,’ zei Jongstra in een interview met de website Meander. Het is aan de lezer om uit te maken in hoeverre hij de autofictie van een schrijver volgt en gelooft.
Missinne analyseert de manier waarop de autobiografische roman in elkaar is gezet en dat is uiterst leerzaam. Toch staat bij Oprecht gelogen de wetenschappelijkheid voorop, waardoor de leesbaarheid van het geheel achteruit holt. Het wemelt van zinnen als: ‘Door de wisseling van grammaticale tempora installeert hij op impliciete wijze verschillende tijdsmomenten in zijn relaas en wekt daarmee bij de lezer de suggestie van een later reflecterend bewustzijnsmoment van waaruit herinnerd wordt.’ De familieleden in Gesloten huis van Nicolaas Matsier kopen geen nieuwe kleren, maar doen ‘vestimentaire aankopen’. Daarmee blijft het boek voorbehouden aan specialisten en dat is jammer, want we hoeven ons dankzij Missinne niet meer te schamen voor onze belangstelling naar het autobiografische gehalte van een roman.
Coen Peppelenbos
Lut Missinne – Oprecht gelogen, autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur na 1985. Vantilt Nijmegen, 280 blz. € 19,95.
Deze recensie verscheen eerder (onder een andere titel) in de Leeuwarder Courant, 13 december 2013.