Vroeger

‘Ik ben nu toch wel over mijn hoogtepunt heen,’ verzuchtte ik laatst, in een kortstondige bevlieging van zelfkennis.

        Mijn huidige vriendin-voor-het-leven glimlachte barmhartig.

        ‘Althans in fysiek opzicht,’ voegde ik ter compensatie nog aan mijn ontluisterende bekentenis toe.

        ‘Ach, je doet je best en je kunt nog steeds alle vier de namen van de Beatles opnoemen’, antwoordde zij daarop.

        Erg leuk.

        Barmhartig of vilein, het verschil is soms verwarrend.

        Laatst kon ik niet op de naam van John Lennon komen.

        John Lennon was een van de Beatles.

        Maar inderdaad, zonder pil lukt haast niets meer.

        ‘Eerst een halfje,’ zeg ik dan, maar het is allang een hele.

Toen mijn zoon Nathan mij kort geleden in de badkamer op de weegschaal zag staan, zei ik: ‘Zie je hoe sterk ik vroeger was?’ waarop hij knikte en vroeg of ik vroeger ook haar op mijn hoofd had.

        Zijn gevoel voor humor heeft hij van mij.

        Zijn lichaamsbouw heeft hij van zijn moeder, die er qua lengte nog ongeveer een halve meter bij heeft gedaan; nu ja, twee koppen, zegt men dan.

        Mijn overgewicht kwam niet ter sprake, waaruit bleek hoe serieus die kwestie aan het worden is.

        Zelf heb ik mijn vader minder gespaard.

        Ik zeg het eerlijk, want wat ik opschrijf is waar.

        Mijn vader was een kop kleiner dan ik. Toen ik zestien was tilde ik hem soms onverwachts op en liep dan met hem door de kamer, verend op mijn voeten en hem bij iedere pas half omhoog gooiend, tot hij toegaf dat hij maar een kabouter was en dat ik veel sterker was dan hij en dat hij dat nooit meer mocht vergeten.

        ‘Nee, goed, ja, voorzichtig,’ piepte mijn vader dan, bang dat ik een spier zou verrekken, of ons allebei zou blesseren.

Ik lees deze regels over en voeg toe: Vroeger, toen ik nog zonder stok liep, omdat allebei mijn knieën het nog deden.

Al moet gezegd worden dat het wel een heel aparte stok is, uitgevoerd in glad gepolijst polyester en voorzien van een in bruin epoxy gegoten hazenkop als handgreep. De oren plat naar achteren, voor meer steun en grip. Een tijdloos en onverwoestbaar hulpstuk, met een wel heel stimulerende symboliek.

Driehonderdzesenzestig woorden, in bijna drie uur, niet slecht.

        Tijd voor een korte pauze nu en a little something, zoals Winnie-the-Pooh het zou uitdrukken, een stevige shot Ballantine’s uit de literfles, die ik gisteren op Schiphol voor slechts € 13,95 heb aangeschaft.

        Met beide handen steunend op de tafel druk ik me omhoog en strek kreunend mijn rug, maar alvorens me om te draaien en naar de keuken te sjokken, haal ik de laatste toegevoegde regel weer weg.

Met de rinkelende borrel in mijn hand begeef ik me naar het terras om even te genieten van het schitterende uitzicht over de baai bij Le Lavandou. Ik zet mijn strohoed op en neem met gesloten ogen tegen de zon een lange teug uit mijn glas. Het drankgas prikkelt eerst aangenaam in mijn neus, kringelt daarna koel en warm mijn bloedbaan binnen, om even later mijn hunkerende brein te benevelen.

Dit is mijn tweede dag hier, in de vakantievilla van ‘een bevriende relatie’, een niet onbemiddelde liefhebber der literatuur, een bibliofiele kenner, die het gehele oeuvre van W.F. Hermans in eerste druk bezit en behoedt, in een speciale kast met glazen deuren.

        ‘Schrijf daar maar wat moois,’ was zijn vriendelijke opdracht, die ik opvatte als een voorwaarde voor mijn verblijf.

        Het huis ligt tegen het Massif des Maures, en biedt aan de achterzijde uitzicht over een grillig en hoog rotsgebergte, en aan de voorzijde over de Middellandse zee en twee eilanden, het Ile du Levant en het Ile de Port-Cros, die beide vanwege het nog koude zeewater gedurende het grootste deel van de dag in lichtblauwe damp gehuld zijn.

        Het is hier een ideale plek om te schrijven, tussen de geur van bloemen en jasmijn en in de schaduw van een vijgenboom bij het zwembad, of een kurkeik en een plataan op het voorterras. Aan een struik hangt een dikke citroen. Als je het hier niet kan, dan kan je het nergens, met alleen het geluid van vogels en soms, maar ver weg, het passeren van een auto, beneden op de corniche.

Schrijf daar maar wat moois…

De zon staat hoog aan de hemel, het verschil met Nederland schat ik op meer dan twintig graden. En hoewel het al ver in de middag is, brandt hij nog zo fel dat ik het op het terras zonder mijn rieten Stetson niet zou kunnen uithouden. Ik houd mijn glas met twee handen voor mijn mond en kantel het af en toe voor een nieuwe slok, waarbij de ijsklontjes tegen mijn bovenlip glijden. Er zeilen maar enkele jachten in de baai, of doen daartoe een poging, drijven is het betere woord. Als hier de mistral niet buldert is het bijna windstil.

Ik denk aan de scène die ik nu heb geschreven en hoe ik verder zal gaan. Ik werk altijd met vroeger, nooit met later. Alleen in het verleden voltrekt zich mijn leven. En de ijdele hoop in de toekomst laat zich slechts herinneren als de onvervulde verwachting in het verleden.

        Zoiets, dat soort gelul, ik weet het niet.

        Ik ledig mijn glas en ga weer naar binnen.

Ik voel een sterke aandrang om mijn aftakeling sedert vele jaren in detail te gaan beschrijven. De futiliteit van mijn bestaan. Mijn verbroken relaties. Mijn behoefte aan vijandschap. Mijn mislukt schrijverschap. Mijn falend vaderschap. Mijn drankzucht. De weggesmeten jaren voor de klas. Negenendertig in getal. Mijn ouderdom. Mijn uitgedroogde rugwervels. Het titanium scharnier in mijn rechterknie. De kalkpit in mijn hersens. De artrose in mijn handen. De Omeprazol, de Atorvastatine, de Ascal Cardio-Neuro, de Aciclovir, de Cialis, de Xalatan, de hele medicijnkast als een dies irae in tubes, in flacons, in capsules en in pillen.

Ik werk op een overjarige laptop, een Toshiba, vijftien jaar oud inmiddels en net zo traag als ik. Ik houd van oude dingen, oude dingen die niet voorbijgaan en het nog doen. Met veel zoeken en proberen breng ik een internetverbinding tot stand, zodat ik in theorie met de hele wereld zou kunnen communiceren, een huiveringwekkende gedachte.

        Ik haal mijn post op, zoals dat heet, en zie één bericht. Het is afkomstig van Maurits, die thuis de dieren verzorgt, de poes en het konijn. Alles wel, seint hij. Dan zie ik dat zijn bericht een bijlage bevat, een link naar een YouTube filmpje, dat zijn broer hem uit Florida gestuurd heeft. Als ik het filmpje afspeel zie ik eerst Maurits in Zandvoort, in het jaar 1959, zeventien jaar oud, helblond haar, zwarte wenkbrauwen, slank, vrolijk zwaaiend. Vervolgens zie ik zijn vader, die uit een Vauxhall stapt, en zijn hand trots op de motorkap van de wagen legt en daarna lachend naar de camera zwaait. Iedereen lacht en zwaait. Maar dan, plotseling, is daar Maurits’ moeder, in bed…

        ‘Godschristus…’ fluister ik geschrokken.

Ik heb Maurits’ moeder nooit in bed gezien. Ik kan me haar alleen maar herinneren als een mooie moeder van een jaar of veertig, die me aanbood zo’n badge van textiel, met een plaatje erop van het dorp of van een vlag, of een automerk, op een gat in mijn spijkerbroek te naaien. Of zij dat kunststukje volvoerd heeft, of mijn eigen moeder, dat weet ik niet meer, maar wel herinner ik me, dat ik kort nadien nog twee gaten in mijn spijkerbroek opliep. Zij heette Elisabeth, maar werd Zus genoemd. Althans, dat geloof ik, al kan dat ook om mijn eigen moeder gaan, die eigenlijk Nellie heette.

Toen ik Maurits van der Zee in de zomer van 1956 ontmoette, was ik halverwege twaalf en hij net veertien. Hij stond te tennissen tegen de muur bij de Watertoren, toen ik passeerde met een pak hondenbrood onder mijn arm. Ik kon niet meteen weten dat daar de jongen stond met wie ik de volgende halve eeuw bevriend zou blijven. Dat weet ik nu pas. Het is inmiddels zesenvijftig jaar geworden, I see the boys of summer in their ruin, en het eind komt in zicht. Van ons, niet van de vriendschap, dat lukt niet meer, dat heb ik opgegeven.

Zijn moeder werd in het jaar 1958 ziek en ik heb haar nadien nooit meer gezien, tot vandaag, via Rob van der Zee, de oudste broer van Maurits, via Florida en Overveen, hier in Aiguebelle, op het scherm van mijn stamelende tafelcomputer, op YouTube nog wel, zodat de hele wereld haar kan zien, in her ruin.

        Misschien ontbreekt het Rob van der Zee enigszins aan stijl, want als er iets privé is, dan is het wel creperen en doodgaan.

Ik sta opnieuw van de tafel op en loop naar buiten. De zon schijnt nog steeds uitbundig. Een vleug bloemengeur mengt zich met de warmte om mijn hoofd. Ik bevind me op een van de mooiste plekken ter wereld.

        Een stevige shot Ballantine’s opent het verleden onversneden.

Het is augustus 1959, Zandvoort.

        Maurits’ moeder is ernstig ziek.

        Ik haal hem af bij zijn huis.

        Ze gaat dood, zegt hij.

        Ik kan me niet voorstellen dat mijn moeder doodgaat en zeg daarom dat zij vast beter wordt.

        Er is al iemand anders, zegt hij.

        Ik begrijp niet wat hij bedoelt.

        We lopen naar het strand om zijn vader te halen, die aan de beurt is om bij zijn moeders bed te gaan zitten. De zon schijnt uitbundig en er is bijna geen wind.

        Halverwege de strandafgang blijft Maurits staan.

        Ik blijf ook staan.

        Ik vraag wat is er.

        Hij zegt niets.

        Dan gaan we verder naar beneden.

        Op het terras blijft hij opnieuw staan.

        Pas dan zie ik zijn vader.

        Zijn vader zit aan een tafeltje met mevrouw Koenders, die een paar huizen verder woont.

        Mevrouw Koenders heeft tieten als meloenen.

        Later eist ze van Maurits dat hij Mammetje tegen haar zegt.

        ‘Doe het voor mij,’ dringt zijn vader aan.

Ik kan het filmfragment eigenlijk niet aanzien, maar speel het daarom nog een keer af.

De belichting is grauw, grijs en gruwelijk. Vermoedelijk zijn de gordijnen in de kamer dicht. Maurits’ moeder zit rechtop in haar bed en kijkt met grote angstogen en een bezweet hoofd in de lens. Ze is sterk vermagerd en duidelijk onder invloed van zware medicijnen. Een of andere tante zit op de rand van haar bed en pakt haar hand vast, tilt hem op en zwaait ermee naar de camera.

        Zij lacht.

        Maurits’ moeder niet.

Ik sein: ‘Wat was ze mooi.’

Maurits seint: ‘Ja.’

Ik sluit de computer af, pak de fles Ballantine’s bij zijn korte strot beet en neem hem mee naar het terras.

L.H. Wiener

[Mei 2012]

[Dit verhaal verscheen eerder in KortVerhaal en er is door Boris Rousseeuw, van de Carbolineumpers, een bibliofiele uitgave van gemaakt (uitverkocht).]