Recensie: Menno Wigman – Red ons van de dichters
Zij morsen liefde voor één vers
Als we Menno Wigman mogen geloven zijn dichters zonderlinge navelstaarders die vooral uit zijn op roem, en zich vooral druk maken om elkaar. Maar dat maakt hen niet minder fascinerend. Meer dan een ode aan de dichter is Red ons van de dichters een hymne van dat wat bevreemdt.
Red ons van de dichters, een bundeling veelal eerder verschenen artikelen, reportages en aantekeningen, is minder ‘programmatisch’ dan de titel (ontleend aan een gedicht van Luuk Gruwez) doet vermoeden. Het is geen manifest voor of tegen de poëzie in het algemeen, of voor of tegen bepaalde (gevaarlijke, schattige, begrijpelijke, hermetische) poëzie in het bijzonder. En dat lucht op: er ‘moet’ niks, hier is slechts een goed geïnformeerde en bevlogen pleitbezorger aan het woord. Maar een pleitbezorger van wie of wat?
Een pleitbezorger van bepaalde dichters? Er komen een aantal aan bod (Benn, Mallarmé, Baudelaire, Verlaine en Wilde, bijvoorbeeld) voor wie Wigman ontegenzeggelijk bewondering koestert. Maar er is ook aandacht voor ‘poëtische kwesties’: waarom is het ene gedicht beter dan het andere? kun je als dichter ontkomen aan beïnvloeding? hoe belangrijk is waardering? Daarnaast zijn er thematische beschouwingen opgenomen, bijvoorbeeld over door Wigman gewaardeerde decadente poëzie rond het fin du siècle, en poëzie die ontstaan is in de gevangenis. De bundel heeft dus geen eenduidige inzet.
De soms expliciete en soms te destilleren rode draad in de bundel wordt echter gevormd door De Dichter – wie zijn die ‘blunders van god’ die ‘knutselen aan hun onsterfelijkheid’, die liever hebben dat je aan hun vrouwen dan aan hun komma’s zit en voor ‘geld en gratis drank’ hun zielenroerselen door een megafoon te grabbel gooien in een bus ter ere van Hoogwaardig Openbaar Vervoer? En: wie is de dichter Menno Wigman? Aanwijzingen richting een antwoord op deze laatste vraag vinden we hoofdzakelijk tussen de regels.
Omdat Wigman een voorliefde heeft voor schurende kwesties en poëten van besproken gedrag is ‘een lofzang op de poëzie’ niet de goede aanduiding voor deze bundel. Deze ambivalentie ten aanzien van de poëzie – een mix van de zelfkritische ironie uit de titel en oprechte bewondering – is een van de krachten van Red ons van de dichters. De goed geïnformeerde, anekdotische inslag maakt de bijdragen daartoe lezenswaardig: Wigman geeft er blijk van naast goed te kunnen schrijven ook goed (en veel) te kunnen lezen. Omdat hij zelden aan bronvermelding doet laat hij de lezer soms met een vraagteken achter (‘hoe weet hij dat?’), maar hij verzandt niet in namedropping en hij houdt de vaart erin.
Het hoogtepunt in de bundel is de slotafdeling: Wigmans ‘Berlijnse dagboeken’ onder de noemer ‘Onder vreemde wolken’. Wigman dook enkele maanden onder in Prenzlauer Berg om te schrijven en stelde hoofdzakelijk terloopse invallen op schrift. Berlijn – grauw, ruw, met gespleten historie en de uitvalsbasis van anti-bewegingen (door Wigman wordt ons verboden het met ‘hip’ in verband te brengen) – lijkt de natuurlijke habitat voor de schrijver met een voorliefde voor rafelranden en schemerzones.
Het is wellicht opmerkelijk dat Wigman juist hier beklijft, in de meeste persoonlijke sectie van de bundel, en niet in de meer monografische bijdragen over dode dichters. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de ‘dichter (obsessieve, zwarte romanticus) Wigman’ verrassender en vooral rauwer is dan de ‘poëzieliefhebber (onderhoudende maar bravere) Wigman’. Kwetsbaarder ook, zoals wanneer hij beschrijft hoe het floppen van zijn eerdere non-fictiewerk Het gesticht hem in een depressie stortte.
Valt er dan niets op Red ons van de dichters aan te merken? Weinig, behalve enkele schoonheidsfoutjes. Zo is het sympathiek dat Wigman F. Starik prijst voor zijn inspanningen voor de Eenzame uitvaarten in Amsterdam (waarbij dichters gestorvenen zonder nabestaanden met een gedicht ten grave dragen), maar is Starik natuurlijk niet zoals Wigman stelt de bedenker van dit concept. Dat is de voormalig stadsdichter van Groningen Bart FM Droog. Ook is het jammer dat wanneer Wigman de gedesillusioneerde afgebroken poëtische carrière van Charles Ducal bespreekt hij vergeet te vermelden dat deze in 2010 een ‘comeback’ maakte met het Gedichtendagessay ‘Alle poëzie dateert van vandaag’. Tot slot had een strakkere samenstellende redactie herhaling kunnen voorkomen. Zo is het overbodig dat de wat obscure Duitse dichter Gotfried Benn in een bijdrage over Else Lasker-Schüler opnieuw wordt geïntroduceerd, terwijl Benn twee verhalen eerder zelf uitgebreid centraal heeft gestaan.
Maar Red ons van de dichters is vooral een veelzijdige, boeiende en op zijn persoonlijke hoogtepunt meeslepende bespiegeling van iemand die (ik citeer vrij, uit ‘Eindpunt’ uit de bundel Dit is mijn dag) ‘staat en valt op een gedicht’. Godzijdank laten dichters zich zo in met dichters, en nog meer met zichzelf.
Jurre van den Berg
Menno Wigman – Red ons van de dichters. Prometheus, Amsterdam. € 19,95.
Ducal publiceerde in 2006 en 2009 bundels: In inkt gewassen (2006) en Toegedekt met een liedje (2009), Voor 2006 \”zweeg\” hij 8 jaar, niet eens idioot lang.
En Benn een \”wat obscure Duitse dichter\” noemen… nah.
Dank voor de aanvulling, Chrétien, maar dat betekent dus dat mij opmerking terecht is dat Wigmans Ducal-oordeel niet up-to-date is.
\’Obscure\’ koos ik vanwege de inhoud van Benns gedichten (en niet vanwege Benns status) – de bundel Morgue und andere Gedichte (1912) bevat als ik Wigman mag geloven poezie die rechtstreeks uit het slachthuis lijkt te komen.