Alles is doordeweeks

Omdat Joke van Leeuwen in Nederland zo succesvol is als kinderboekenschrijfster lijken velen over het hoofd te zien dat zij ook als dichteres haar sporen heeft verdiend: haar debuut Laatste lezers (1994) werd bekroond met de  C. Buddingh’-prijs, en Wuif de mussen uit (2007) was genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Haar onlangs verschenen vierde bundel voor volwassenen, Grijp de dag aan (Querido), is frivool van taal maar streng in de leer.

De titel van de door Van Leeuwen zelf van schetsen voorziene bundel, ‘Grijp de dag aan’, klinkt als een dwingende variant op carpe diem: het leven moet niet lichtzinnig worden geplukt en onbevangen worden genoten, maar dient te worden gegrepen. Het is een strijdkrijt (‘Grijp de dag aan!’), het adagium van een generatie die ‘weet dat de wereld berekend / en weggezet moet voor het overzicht’.

In de openingsreeks presenteert Van Leeuwen niets minder dan een maatschappijkritische poëtische zedenschets. De moderne mens is in haar woorden verworden tot ‘Een men’: een massaal individu, ontdaan van eigenheid. ‘Een men’ bovendien die zich overschreeuwt, ‘vol van niet horen’, bevangen door consumentisme onder ‘hard wit licht’, die ‘smacht naar weer nieuw van hetzelfde’ en het ‘verslijten [wil] verslaan’. Een gejaagde ‘men’ ook: hij ‘beent de wereld bij’ gefixeerd op nieuws (‘Iets is gebeurd / toch? Toch? Iets? Weer? Gebeurd?’), heeft ‘een menigte meningen’ en kan zich niet onttrekken aan de modes van de massa: ‘wat iedereen / mooi vindt vindt iedereen mooi’ en ‘seizoenen / verzoenen zich wel met wat zal’.

In dit maatschappijkritische perspectief verbaast de flaptekst, die predikt: ‘hoed u voor de gemiddelde smaak. Wees uniek.’ Is het wijdverspreide streven uniek te willen zijn niet juist een van de meest dwingende collectieve dogma’s van de moderne tijd? Hier lijkt Van Leeuwen (of haar uitgever) zich in haar eigen staart te bijten. Ik moet onwillekeurig denken aan de beroemde scène in Monty Pythons’ Life of Brian, waarin de aanbiddende menigte ‘Yes! We are all individuals’ scandeert.

De vraag die tegenwoordig gesteld schijnt te moeten worden is of deze onmiskenbaar geëngageerde poëzie ook ‘gevaarlijk’ is, zoals door Erik Jan Harmens in het manifest van de bloemlezing Ik ben een bijl werd bepleit. Engagement kan soms ook tot zoiets als de Wereldwinkel verworden: ontegenzeggelijk betrokken en lovenswaardig, maar eerder braaf en sleets dan gevaarlijk of ontregelend. Als het cynisme de overhand krijgt hebben Van Leeuwens gedichten bovendien een wel erg hoge zuurgraad, zoals in ‘Patent’:

Kom laten we nog eens iets uitvinden
iets wat er niet is maar
waar we meteen in herkennen
dat we het nodig hebben.

Of bestaat dat al?

Van Leeuwen vangt haar gedesillusioneerde tijdsbeeld in niet eenvoudige, zeer talige, muzikale en doorgaans frivole poëzie: woordspelingen (‘Zolang niets op herfst rijmt / zomert het na.’), alliteratie, assonantie, binnenrijm en ellipsen (doodlopende zinnen) dringen om voorrang. De taal klotst overal tegen de kades van het wit, zoals al in de eerste regels van de bundel duidelijk wordt:

De taal van snaren en gebaren is luchtverplaatsing,
vluchtigheidsbeheersing, zoals vlinders vlinderen
naar de parades zwarte toonsoldaatjes op muziekpapier.

Dit ‘stilistisch hyperbolisme’ lijkt een weloverwogen keuze. Wellicht betracht Van Leeuwen een versterkend effect door de gejaagdheid van de tijd die zij beschouwd in over zichzelf struikelende, ronkende taal te vangen. Maar waar ik in Van Leeuwens kinder- en jeugdboeken haar talige ontregeling erg bewonder, spreekt het mij hier minder aan. Ik denk dat je er van moet houden, en dat doen ongetwijfeld velen. Maar soms grenst wat ze schrijft aan een karikatuur van poëzie. In ‘Een men hoort door deuren…’ heet het ‘samenspan van vingers’ bij het pianospelen ‘spiertjesplezier’. Verderop in het gedicht klinkt het dan: ‘Een vogel / speelt mee met een partituurtierelier’. Of ontgaat mij de ironie?

Nee, dan bekoren de subtielere gedichten verderop in de bundel veel meer, zoals ‘Veranderlijk (‘De kinderen met onrust in hun donder / die groente moeten eten voor hun toekomst / (prak fijn / slik door)’) of de zeer geslaagde allegorie ‘Tribune’, waarin grimmige helderheid de taal verstilt:

Tribune

Bijna iedereen slaapt nog als werkers
de tribune bouwen, niet zomaar iemand zal
komen spreken over hoe niet zomaar verder.

Eerst komen de toehoorders, dan komt de regen,
dan komt de spreker. De inkt op zijn papier is
uitgelopen, dus hij spreekt onverstaanbaar, maar

spreekt. Onder het patchwork van hun paraplu’s
weten de toehoorders zeker wat ze haast hoorden.
Ze waren het zelf. ’s Avonds weer is de tribune

verdwenen, de regen weer opgedroogd. Geduldig
worden de honden uitgelaten, een paar onbekenden
rennen hun rondje op verende schoenen.

Het risico van Van Leeuwens geëngageerde poëzie – die haar als stadsdichter van Antwerpen ongetwijfeld van pas kwam – is dat het al gauw gechargeerd en schooljufferig overkomt. En dat is jammer, want als ze zich niet te veel druk maakt om die in haar ogen verwerpelijke maatschappij schrijft ze soms verlossende gedichten – in klare taal: ‘Hebt u een nog niet gestelde vraag? / Wij hebben veel veel gegeven antwoorden.’

Jurre van den Berg

Joke van Leeuwen – Grijp de dag aan. Gedichten en beelden. Querido, Amsterdam / Antwerpen. 48 blz.  € 16.95.