Woorden als sneeuwvlokken

‘In een oud Arabisch medisch handboek staat dat het hart in twee kamers is verdeeld, de ene heet geluk, de andere wanhoop, op welke moeten we vertrouwen?’ Met deze gewetensvraag begint Het hart van de mens, het derde deel van de trilogie van de IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson (1963), waarin eerder Hemel en hel en Het verdriet van de engelen verschenen.

De naamloze jongen is ook deze keer de spil waar de roman om draait. De schrijver introduceert sowieso niet al te veel nieuwe personages. Dat is een van zijn (vele) sterke punten. Waar je denkt dat je vertrouwd bent met de bewoners van de ijskoude wereld van Stefánsson, weet hij toch steeds weer nieuwe en onvermoede kanten van de karakters te laten zien.

De jongen is samen met postbode Jens gered uit een sneeuwstorm, meer dood dan levend. De bewoners van een klein gehucht verlenen onderdak en zorg. Daar ontmoet de jongen de roodharige, en ook niet onbelangrijk, groenogige Andrea. Iemand die zich voorgoed in zijn gedachten nestelt. Na veel omzwervingen keert hij uiteindelijk terug naar het Dorp met de vrijgevochten kroegeigenaresse Geirthrud en de blinde kapitein Kolbein die borrelt van verhalen en een schat aan boeken bezit.

Stefánsson schets het IJsland van de tijd toen de stoomboot een noviteit was. Er wordt op kabeljauw gevist die tot stokvis wordt verwerkt. Geduldig draait men de vissen om en om opdat ze in de zon niet worden gekookt. De positie van mannen en vrouwen is duidelijk en aan die traditie mag niet worden getornd. Daar zorgt de lokale groothandelaar wel voor. Geen concurrentie, en al zeker niet van een vrouw zoals Geirthrud. Er ontstaan twee verschillende bastions die de fragiele status quo bedreigen. Op een eiland ben je nu eenmaal nog meer dan elders op elkaar aangewezen, zelfs als je eigenlijk alleen je hart wilt volgen.

Het Hart van de mens

Er hangt een zekere onbestemdheid over de tekst waardoor je al snel in een roes raakt. Over de ruwe, rurale wereld die de schrijver schetst legt hij, als het ware ter compensatie, een ragfijne taal. Woorden als sneeuwvlokken. Gedachten en waarheden die ‘vastvriezen’ in je hoofd. Waar je eigenlijk eerder welhaast door gebrandmerkt wordt. Stefánsson weet je gedurende het lezen van de romans, en ook nog een tijd daarna, los te weken van je eigen omgeving. Of althans je eigen wereld met andere ogen te bezien. Deze roman is net zoals de voorgaande twee een oprechte woordenwisseling met het weerbarstige leven. Beeldend en door de licht-absurdistische realiteit ietwat verontrustend, maar op een aangename manier. Dit alles in een poëtische, zinnelijke taal, die geen moment gezocht is, die door een onderliggende humor en een zekere gelatenheid in balans is.

Over de ouderdom bijvoorbeeld:

Sommige oude ogen worden zo blauw, misschien omdat ze zoveel dichter bij de dood dan het leven staan en het licht van de wereld opzuigen voordat de mens de nacht achter het leven binnentreedt.

Je kunt wel aan de gang blijven met fijne citaten, maar het goede is dat alle wisecracks geen afbreuk doen aan het meanderen van het verhaal. Van de grote (dag)droom waartoe Stefánsson je verleidt.

Hoe kun je in een land overleven waar de verlossende lente de kwetsbaren kapotmaakt? Waar de donkere, lange winter als een last op het gemoed van de mensen ligt en de heldere zomer zo vaak teleurstellingen brengt, hoe is zoiets te overleven? Waar volhardende mensen, vol energie, soms gebukt gaan onder zelfmedelijden, zich overgeven aan egoïsme, maar ook machtige dromen hebben.

Het moet overigens benadrukt worden dat de drie delen onafhankelijk van elkaar te lezen zijn. In willekeurige volgorde zelfs, dat is de prerogatief van ware literatuur die soms op de millimeter opereert, soms met onmetelijkheid werkt. Stefánsson is de koning van het in- en uitzoomen.

Zonder ook maar een moment te vervelen kan hij bladzijden lang uitweiden over bij wijze van spreke een stief kwartiertje in de gelagkamer van het IJslandse dorpje, anderzijds weet hij in een paar pennenstreken een personage en diens familiegeschiedenis neer te zetten. Het bijfiguur Elias de Noor bijvoorbeeld.

die lang eigenaar was van een walvisstation in een van de fjorden, maar nu hier in het Dorp woont met een IJslandse vrouw, de dochter van een keuterboer, dertig jaar jonger dan hij en zo levenslustig dat de zwaarmoedigheid, die in de familie van Elias erfelijk is, feitelijk in het niets oplost zolang hij in haar buurt is – zijn broer heeft zich doodgeschoten, hun vader heeft zich opgehangen, zijn oma liep de zee in, een oom van hen sneed zijn hals door, een andere oom vergiftigde zich, een tante probeerde zich in het bos op te hangen, maar de tak brak, net zoals haar beide benen, ze lag twaalf uur lang hulpeloos in de regen en de kou, werd gered, maar stierf uiteindelijk aan een longontsteking.

De naamloze jongen verandert door zijn omzwervingen. Hij wordt volwassen, neemt zijn eigen beslissingen en ook de verantwoording daarvoor. Door welke hartkamer laat hij zich leiden? Lees de betoverende boeken van Stefánsson, wellicht krijgt u voorzichtig een antwoord op uw eigen vragen met betrekking tot het bestaan. De trilogie zet je in elk geval aan het denken.

Guus Bauer

Jón Kalman Stefánsson – Het hart van de mens. Anthos, Amsterdam. 414 blz. € 21,95