Feuilleton: De Jobsiade – Zesentwintigste hoofdstuk
Zesentwintigste hoofdstuk
Hoe Hieronimus een kwaad en een goed avontuur beleefde, en hoe hij voor één keer in zijn leven een verstandige daad verrichtte.
- Hieronimus, die niet wilde vertrekken,
Zonder bij voorbaat zijn kosten te dekken,
Had zich dienovereenkomstig alvast
Wat geld toegeëigend uit haar kast.
- Want na dat vele bidden en zingen
En dat gepraat over vrome dingen
En dat aanhankelijke gestreel
Gold voor hem het ‘elck sijn deel’.
- Met die financiële transactie tevreden,
Bereisde hij voortaan een reeks fraaie steden
En kwam daarom ook onderweg
In menig pensionnetje tereg.
- Waren er dan interessante kwartieren,
Of zag hij er vrolijke drinkebroers zwieren
En was de pensionhoudster naar zijn zin,
Trok hij daar steeds een paar dagen in.
- Ook dit keer zocht hij op deze wijze
Een plek ter ontspanning na een dag reizen.
En betrad in de late middagzon
Een ruime kroeg annex pension.
- Geen betere herberg in Schwaben dan deze:
Je werd er al snel van je voorkeur genezen,
En de waard was een en al degelijkheid
En noteerde alles met dubbel krijt.
- Nu was die zaak nog geen half uur geleden
Door een tweetal vreemdelingen betreden
Die Hieronimus door hun klederdrag
Voor reizende kooplieden aanzag.
- Weliswaar was hem het gezicht van de ene
Al min of meer bekend toegeschenen,
Maar hij herkende het niet exact,
Omdat het met pleisters half was beplakt.
- Op voorstel van die beide heren
Besloot men gezamenlijk te dineren,
Waarna Hieronimus met een dronk,
De vriendschap uitriep en beklonk.
- Want de man met de pleisters, een buitenlander,
Was goed voor het ene verhaal na het ander,
Deels zelf bedacht, deels waar gebeurd,
Zodat Hieronimus zich heeft bescheurd
- En hun van zijn kant het bovenvermelde
Avontuur in geuren en kleuren vertelde:
Inclusief wat hem op de sofa toen
Die kwezel had willen laten doen.
- Dat verhaal en hoe hij zijn eigen belangen
Gediend had, werd met gelach ontvangen,
Vooral na vermelding van het geld
Waarmee hij zich schadeloos had gesteld.
- Omdat onder het drinken en onder geschater
Het was geworden later en later,
Kroop Hieronimus, van allebei vol,
Diep in de nacht onder de wol.
- Hij was nog maar nauwelijks in slaap begraven,
Toen de heren zich naar zijn kamer begaven,
Waar zij kieskeurig en zonder geluid
Zijn geldbuidel tot zich namen als buit.
- Toen Hieronimus laat in de ochtend ontwaakte
En zich totaal nog geen zorgen maakte,
Ontdekte hij tijdens het aankleden dat
Zijn geldbuidel niet in zijn tas meer zat.
- Aanvankelijk zag hij nauwelijks reden
Daaraan veel aandacht te besteden,
Die vrolijke kooplui hadden bepaald,
(zo dacht hij) een grapje uitgehaald.
- Maar toen hij ging vragen waar of ze waren
En zich door de waard moest laten verklaren
Dat die beide heren, voortijdig uit bed,
Hun reis stilletjes hadden voortgezet,
- Was het een en al klagen en lamenteren,
Er kwam er geen eind aan zijn miserere,
En woest om wat hem was ontroofd
Trok hij alle haren uit zijn hoofd.
- Zoals hij daar stond, met rode ogen,
Kreeg de brave waard enig mededogen
En heeft voor wat er was verteerd
Slechts Hieronimus’ jas begeerd
- En raadde hem aan om onverrichter zake
Zich zo snel hij kon uit de voeten te maken,
Want deze brave herbergier
Verleende niemand gratis kwartier.
- Aan de hand van dit voorbeeld valt te leren
Hoe alles op aarde toch kan verkeren,
En hoe op een bepaald moment
Soms het geluk zich van ons afwendt.
- Want terwijl hij voorheen nog de rijke heer was
Wiens bediening zojuist nog ‘een hele eer’ was,
Werd hij nu door de brave waard ongevraagd
Op staande voet het huis uit gejaagd.
- Onderweg kon hij vrijuit en zonder problemen,
Zijn treurige toestand in ogenschouw nemen,
En eventjes vloog de aandrift hem aan
Om terug naar dat vrome mevrouwtje te gaan
- Maar enkel en alleen door zich voor te stellen
Hoe zij hem met liefkozingen zou kwellen
Kreeg hij het Spaans benauwd meteen
Zodat op tijd die aandrift verdween.
- Nooddruftig zich voedend met rauwe penen
In de hoop dat zijn honger zou nemen de benen,
Moest hij, een dolende ridder gelijk,
Zich behelpen hoogst jammerlijk.
- Maar waar de nood het hoogst is gestegen
Komt ons het geluk het meest gelegen,
Dat was ook bij Hieronimus het geval,
Want ook zijn redding was nabij al.
- Want na vier middagen verder rijden
Hoorde hij vanuit een bosje bezijden
De weg een panisch geschreeuw,
Waarop hij als een briesende leeuw
- De kortste weg naar de plek heeft genomen
Waar het lawaai vandaan was gekomen
En voor zijn ogen lag uitgespreid
Een scène van diepe treurigheid:
- Een stilstaande koets met een viertal paarden,
De bebaarde koetsier stuiptrekkend ter aarde,
Een jonge dame die anders niet
Dan snikkende angstkreten horen liet.
- En verder een rijk geklede here
Bezig zich tegen twee rovers te weren,
Die, schijnbaar zonder enig ontzag,
Uithaalden voor de genadeslag.
- Maar onze held, die recht op hen afrende
En in het tweetal zijn ‘kooplui’ herkende,
Bedacht zich niet en wreef furieus
De boeven zijn wapenstok onder de neus.
- ‘Waar is mijn geld, gemene smeerlappen!’
Riep hij en kloofde met snoeiharde klappen
De kop van één rover met sterke hand,
Zodat die ter plekke beet in het zand.
- Met even sterke en krachtige slagen
Begon hij numero twee te belagen,
Die echter, voor het vervolg beducht,
Het meeste heil zag in de vlucht.
- Hieronimus had zonder twijfel ook deze
Struikrover nog graag de les gelezen,
Maar die was zo wijs dat hij meteen
Definitief uit het oog verdween.
- De geluksgevoelens goed uit te drukken
Van de twee passagiers moet wel mislukken,
Zo groot was hun blijdschap nog op tijd
Uit levensgevaar te zijn bevrijd.
- De geredde dame overwoog heel even
Haar ridder een vurige kus te gaan geven,
Maar zij bedacht zich, in het licht
Van zijn sinds lang ongewassen gezicht.
- Toch was er geen loftuiting te bedenken,
Die ze hem niet met liefde zou schenken,
Want de heer en de dame zagen voortaan
Hieronimus voor hun redder aan
- En waren zo gastvrij om voor te stellen
Dat hij hen op hun landgoed zou vergezellen,
Waar men hem voor bewezen trouw
Met rijke gaven belonen wou,
- Een aanbod dat hij grif accepteerde,
Gezien de problemen waarin hij verkeerde,
En zonder dat ze nog drongen aan,
Besloot hij om met hen mee te gaan.
- Maar eerst hielp hij hen de koetsier te dragen
En tilde hem zwaargewond in de wagen,
Vervolgens, als koetsier ad hoc,
Klom Hieronimus zelf op de bok.
- Maar voor hij die goed en wel had bestegen
Kwam hij bij verrassing zijn geldbuidel tegen,
Die, vrijwel onaangebroken, stak
In de dode rover z’n binnenzak.
- Maar het meeste verbaasde hij zich over
Het gelaat van de gewezen struikrover;
Wiens pleister inmiddels verdwenen bleek,
Zodat toen Hieronimus scherper keek
- Het kon gebeuren dat hij in hem de
Sinjeur met de grote pruik op herkende,
Baron van Hogier, aan wie hij hiervoor
Bij het kaartspel zoveel geld verloor.
- Zo bleek alles voorspoediger af te lopen
Dan Hieronimus eerder had durven hopen,
En als ridder van de droeve figuur
Vertrok hij met de koets op het hele uur.
- Maar, voor ik dit hoofdstuk ad acta wil leggen,
Wil ik u, lezer, met nadruk nog zeggen
Dat Hieronimus nooit hiervoor of nadien
Zo verstandig aan het werk is gezien.