Lezingencircus

De geschiedenis herhaalt zich, de geschiedenis hertaalt zich. Afgelopen week was uw inktslaaf te gast bij een universiteit voor een lezing over reisschrijvers. Hij was na de pauze gepland. In het ‘voorprogramma’ vreemd genoeg een heel beroemde collega. Omdat uw drinkebroer een kater had zo groot als Amerika en Canada bij elkaar, verzocht hij de beroemdheid om van plek te wisselen zodat hij snel in het tegenover gelegen café een herstelbier kon nemen. De belofte dat hij hem na afloop een paar drankjes zou offreren deed wonderen.

Daarmee verzekerde uw inktslaaf zich tevens van een groot publiek. De studenten waren natuurlijk voor de tv-persoonlijkheid gekomen. Door schade en schande schijnt men wijs te worden. Hoe vaak had hij niet voor een leeggelopen zaal gestaan. Al van het begin van zijn schrijfloopbaan. Het brengt een belevenis met de heer Bob den Uyl in gedachten.

Vandaag verschijnt overigens het Bobschrift, een regelmatig terugkerend boekwerk geheel gewijd aan de naamgever van de prijs voor het beste reisboek. Warm aanbevolen. De crème de la crème van de Nederlandse literatoren heeft aan de totstandkoming meegewerkt. En uw inktslaaf.

Van het pad af met Den Uyl

Nadat bij de bibliotheek alle boeken van Arendsoog, Eric de Noorman, Kapitein Rob en de heer Bommel met zijn jonge vriend meermaals waren geleend en er tevens een einde dreigde te komen aan de door de opvoeders geschikt geachte voorraad jeugdromans, maakte een lichte edoch hardnekkige onrust zich van de jonge August meester. Hoe zou het binnen afzienbare tijd verder moeten met zijn leeshonger? De kasten met voer voor volwassenen werden afgeschermd door een leger van strenge uitleendames onder aanvoering van een kolossale hoofdbibliothecaresse, type moeder-overste. Een onneembare vesting, zeker sinds hij was betrapt op het onrechtmatig trachten mee te nemen van een roman van ene Sal Santen.

         ‘Voor mijn vader,’ probeerde August, maar hij kleurde iets te snel, het liegen van de waarheid toen nog niet goed machtig.

         ‘Een trotskist, een rooie rakker, een bajesklant. Allemaal vergif, niets voor een gezonde Hollandse jongen.’

         August had een paar bladzijden gelezen in Jullie is jodenvolk. Een boek dat hij op de commode in de slaapkamer van zijn ouders had zien liggen. Voor hem was de schrijver een goede verhalenverteller. De jeugd van Santen had zich vrijwel in hetzelfde deel van de hoofdstad afgespeeld als waar hij woonde. Van de anekdotes had August gesmuld.

         De moeder-overste griste de bibliotheekpas uit de hand van August en zette er een stempel op. BOETE stond er te lezen in rode blokletters. Nog nooit was hij te laat geweest met het inleveren. Vaak bracht hij het maximaal uit te lenen aantal boeken al de volgende middag terug. Soms ook nog dezelfde dag. Een eerste stigma, een van de onschuldigste zoals de toekomst zou uitwijzen, maar een merkteken dat toen aanvoelde als een terdoodveroordeling. Dralen in de uitleen was er niet meer bij. Hij zou voortaan extra scherp in de gaten worden gehouden. Hij liep snel langs te kasten – August wist toch waar alles stond, had met een werkstuk over het nieuwe opbergsysteem een boekenbon gewonnen. Zijn enige prijs ooit, zoals later zou blijken – pakte een paar titels die hij al kende, gaf met schroom zijn pas af bij de balie en verdween dan snel naar huis om enige tijd in de fietsbox te blijven zitten.

         Twee weken heeft hij de schande voor zijn moeder geheim weten te houden, maar waar heb je oudere zusters voor. Met plezier verklikten ze ook deze misstap van het verwende nakomertje.

‘Het geld groeit me niet op m’n rug,’ zei moeders, ‘die boete wordt uit je spaarpot betaald.’ Dat er geen sprake was van geldelijke genoegdoening vermeldde August niet. Hij had geen zeggenschap over zijn eigen tegoeden, hoe schamel ook. De centen kon hij op die manier mooi aan iets nuttigs besteden, kauwgumballen bijvoorbeeld. Of nog beter: een stripalbum over prins Vaillant, een nieuwigheidje te verkrijgen bij de Vivo, de concurrent van De Gruijter. Weet u gelijk over welke tijdspanne we spreken.

         De plannen die opvoeders kinderen opleggen, leiden vrijwel zonder uitzondering tot exact tegenovergestelde resultaten. Haaks en dwars. De blokfluit is in de ogen van een aspirant-rockdrummer van twaalf jaar oud zo’n beetje het minst aansprekende instrument, op wellicht de harp na, die met de snaren. Een mondharp is natuurlijk ook heel rock & roll. Natuurlijk worstelde August zich elke woensdagmiddag op zijn fluit door Daarvan gaan er de boeren zo mooi, terwijl in het kolenhok een zelfgemaakt drumstel stond – geheim! geheim! – bestaande uit pannendeksels, een met een oude autoband overtrokken blik waarin zure bommen hadden gezeten, diverse kartonnen zeeptonnen, een juchtleren koffer die als vloertrommel diende en een echt basdrumpedaal, minstens vijfdehands, maar toch. Soit, over de muzikale dadendrang van malle August een andere keer.

         In zijn vader vond hij een gewillige bondgenoot tegen al het bedilzieke vrouwvolk van die dagen. Hij loodste de jonge lettervreter langs de hoofdbibliothecaresse. Een kwestie van even de hoed lichten, minzaam lachen en de kwade blikken negeren, aldus vaderlief. Zo kreeg August onder meer verhalenbundels van F.B. Hotz in handen, werk van W.F. Hermans, Narrenwijsheid van J.C. Schagen en kort prozawerk van Jan Arends – later heeft hij nog vaak op het Roelof Hartplein gestaan om naar de flat voor alleenstaanden te kijken waar Jan Arends zich vanaf geworpen heeft. Hij schijnt vlak voor de bibliotheek op de stoep te pletter zijn gevallen. Literair toerisme, eigenlijk een bizarre bezigheid.

         ‘Dit moet je beslist lezen,’ zei de vader van August. ‘De ontwikkeling van een woede, geweldig. Je vindt niet wat je zoekt, maar alleen dat wat je niet zoekt. Zo is het.’

         August was direct verslingerd aan het werk van Bob den Uyl. In de boekhandel bekeek hij elke nieuwe uitgave. Soms zo lang dat de eigenaar hem maande om of iets te kopen of subiet te vertrekken. ‘Lezen doe je maar thuis.’ Maar ja, hij had nog steeds geen zeggenschap over zijn spaartegoeden. De vader van August overleed vroegtijdig. Bij de bibliotheek kwam hij daardoor in de wacht. Terugkeren naar de boekenkasten voor de jeugd was geen optie. Die planken kenden geen geheimen meer voor hem. En daar was hij juist zo naarstig naar op zoek. Hij vertrok naar een internaat. Een verblijf aldaar kan wonderen voor het schrijverschap teweegbrengen. Dat u het maar weet, aspiranten.

Gelukkig bleek hij heel bedreven in het met kaartspelen, tafeltennis en biljart aftroggelen van geld van rijke medescholiertjes. Daarnaast waste hij tegen betaling auto’s van leraren en deed hij boodschappen voor de gepensioneerde (missie)paters. Behalve een kwart van een dropje en limonade waarin nauwelijks een druppel siroop in was beland – in Afrika, daar hebben ze het pas moeilijk – kreeg hij ook af en toe een zakcentje.

         Het eerste boek dat hij zelf kocht was Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam. Juist! Kort daarvoor had August voldoende geld verzameld om een echte racefiets te kunnen kopen. Een drumstel had hij al bij elkaar gescharreld. De erfenis van een tante, ha, een gewezen bibliothecaresse, hielp daarbij. Tsja, gedreven jongelingen willen alles en kunnen daaraan ten onder gaan: muziek maken, bergen platen en boeken kopen, zo veel mogelijk concerten bezoeken, wedstrijden fietsen, maar ook in de kroeg hangen, meisjes imponeren, drinken, veel drinken en reizen, veel reizen. Ja, vooral reizen. Op pad met een boek van Bob den Uyl in de jaszak.

         Tot slot een anekdote. Stel u voor: een afgeladen aula van een universiteit. Studenten, ja, stel u voor, die voor een literair programma massaal waren komen opdagen. Bob den Uyl zou na de pauze optreden. August, beginneling in hart en nieren, was de laatste in het voorprogramma.

        ‘Zeg brave borst,’ zei Den Uyl, ‘zou je mij een groot plezier willen doen?’

        August stond versteld, wat zou hij voor de grootmeester kunnen uitrichten? ‘Tot u dienst,’ flapte hij er tot zijn ontsteltenis uit.

        ‘Ik heb een knallende koppijn en moet écht naar het café tegenover,’ vervolgde de gevierde schrijver. ‘Even snel wat medicijn nemen. Kunnen we van plaats ruilen?’

        Bob den Uyl hield ondanks zijn megakater een hilarische voordracht voor de naar schatting vierhonderd studenten. Na de pauze bleken er voor August nog slechts twee dames van de organisatie achtergebleven te zijn. Maar de nazit aan de toog met de reisschrijver pur sang was historisch. Nog nooit zo prettig de weg kwijt geweest. Minstens een dag of drie.

Guus Bauer