Essay: Johannes van der Sluis over Graham Greene
Het einde van het spel
Our interest’s in the dangerous edge of things,
The honest thief, the tender murderer,
The superstitious atheist…
-Robert Browning
Er is een aantal Europese steden dat misschien mooier wordt als het (stort)regent: Milaan, maar denk ook aan Parijs, London en waarschijnlijk alle Britse steden, in elk geval Bristol, Manchester en Glasgow. Dit komt waarschijnlijk omdat de regen het mysterie vergroot, het doet de mensen immers schuilen, en dan wordt zichtbaar waar we anders aan voorbij zouden gaan. Sommigen reizen graag af naar eilanden in de zon, doe mij maar de genoemde steden in de regen, en als er een tijdmachine zou bestaan graag de jaren vijftig. De jassen, de hoeden van de heren en dames. Verder komen sommige elementen gewoon beter uit in het donkergrijs: de lichten van de stroom taxi’s en andere auto’s (het schitterende geluid van de banden die door de waterplassen gaan), de gezichten van de vrouwen die hun make-up beschermen en de hakken die snelle passen maken, de neonreclames, en natuurlijk de sigaretten – sigaren zijn voor binnenskamers en buiten op zonnige dagen. Degenen die zich al droog weten en misschien niet eens door hebben waardoor de rest van de mensheid is overvallen zijn de ongelukkigen; de gelukkigen zijn degenen die naar een schuilplaats moeten zoeken, want zij zien hun eigen leven en andermans levens van het ene op het andere moment, als in een flits, veranderen. Ze kunnen niet naar huis, ze moeten nieuwe, tijdelijke woningen kiezen. Een winkelpui? Een wasserette? Of meteen maar een hotel? Geen prachtiger aanblik dan iemand die als een verzopen kat een café of restaurant betreedt. Het enige dat men op zo’n moment kan bestellen is espresso, thee, whiskey of martini, de rest is zondigen tegen de geest. Het is alsof de regen iedereen dwingt om zichzelf prijs te geven opdat de zonden worden gewassen of nieuwe zonden kunnen worden begaan; voor iedereen wat wils. Niemand is onschuldig, maar als de zon weer tevoorschijn komt is alles vergeven en vergeten.
Als u zich niet in bovengenoemde steden bevindt op regenachtige dagen – het verdient aanbeveling – dan is er The End of the Affair van Graham Greene (1904-1991), dat ons ook nog eens diep in jaren vijftig Engeland doet belanden met de pubs, kerkjes, fabrieksschoorstenen, en seedy hotel- en woonkamers. Tijden van wederopbouw en schaarste; overspel was nog wettelijk strafbaar, de privé-detectives hadden het er druk mee. Sommigen zouden zeggen dat Dostojevski ongeschikt is voor het strand. Er is altijd wel een strandtent te vinden met schaduw, maar er zit wat in. Zo schreef Greene vermoedelijk niet voor het terras, maar komt hij in elk geval wat deze roman betreft het beste tot zijn recht binnenskamers op grijze, regenachtige zondagen in de lente, het liefst met de afwas die nog moet worden gedaan; de ultieme dag om de eigen zonden te overdenken en schoon schip te maken. Ik noteerde de Engelse titel, maar er is onlangs door Uitgeverij Xander weer een nieuwe uitgave van het boek in het Nederlands beschikbaar gemaakt onder de titel Het einde van de affaire. De zinspeling op de oorlog gaat daardoor verloren – daarom heetten eerdere uitgaven soms Het einde van het spel – en hoewel de oorlog niet het belangrijkste onderwerp is van deze roman, wordt hij op sommige momenten op de voorgrond geplaatst; de dreiging is voortdurend tastbaar, binnen handbereik om toe te slaan tijdens de Blitz. Hoe dan ook, voor de uitgeverij is de liefdesaffaire het aantrekkelijkst, en daarom zien we ook een tweetal verscholen onder een paraplu om een zoenoffer te brengen. Een zoenoffer omdat in de affaire de deelnemers zichzelf opofferen, ze zetten zichzelf op het spel. Aangezien niet iedereen daar zo over denkt, is het uitgelezen moment voor het zoenoffer het moment dat de anderen bezig zijn om te schuilen, dan wordt mogelijk wat op gewone dagen een te groot gevaar zou betekenen. Na het offer volgen de speurende blikken – heeft iemand ons gezien? –, het fatsoeneren van de kapsels, het weg- of bijwerken van de lippenstift, en daarna vlug weer verder. Eeuwige intimiteit, want er kan voortdurend worden betrapt zodat het spel ten einde is. Zeker bij het spel tussen Sarah en de schrijver Maurice Bendrix, die het binnenskamers spelen en daardoor des te geraffineerd te werk moeten gaan. Een spanning die door Greene is vervat in de traptrede die ‘altijd’ kraakt, een detail dat de schrijver Maurice Bendrix gek maakt van jaloezie, want wat bedoelt ze met dat ‘altijd’? Heeft ze nog andere minnaars?
Voordat ik verderga, moet ik het eerst over minder spannende zaken hebben. Als recensent krijg je zoals dat heet een recensie-exemplaar. Wat daar meestal bij zit, is een vel met enkele gegevens over het boek (plaatje van de auteur, inhoudsomschrijving, aanbevelingen van mensen die het zouden kunnen weten, productdetails en mobiele nummers van publiciteitsmedewerksters). Meestal vallen die vellen niet op – alleen oude reclames en de uitwassen van de publiciteit – maar Uitgeverij Xander voegde een vel bij dat op jongeren is toegespitst, een uitwas in zekere zin. Bovenaan het vel staat in grote letters: ‘Nieuwe generatie lezers kijkt uit naar de klassieker van Graham Greene.’ En dan worden Elvira en Tessa geciteerd die op Facebook schijnen te hebben beweerd dat ze erg uitzien naar het boek. Ik ben het op zich eens met het idee dat de jeugd verleid moet worden tot lezen, maar na het lezen van deze roman over een diep gekwelde geest dacht ik: is dit een geschikt boek voor onze jeugd? Natuurlijk, jongeren doen toch wel waar ze zelf in hebben, en je kunt Misdaad en straf als je er een opwindende cover omheen doet ook aan brugklassers of misschien zelfs kinderen van groep 6 tot en met groep 8 slijten, maar of ze met de morele dilemma’s geconfronteerd moeten worden, laat staan dat ze ze kunnen begrijpen of ervan kunnen genieten, waag ik te betwijfelen. Afgezien van de vraag of de vertaling van H.J. Scheepmaker uit 1951, hoewel niet slecht, toch ook wel wat redactie kan gebruiken en enigszins verouderd is met woorden als ‘gemelijk’. Aan de andere kant, een woord als ‘ondergrondse’ voor de London Underground past goed bij de sfeer van het verhaal.
Het einde van de affaire is voer voor psychologen, of misschien zelfs psychiaters. Maurice Bendrix, de schrijver die in deze roman het verhaal van zijn liefdesaffaire met Sarah vertelt, houdt er een nogal beperkt wereldbeeld op na: in de eerste plaats is er hijzelf, daarna komt de rest van de mensheid, die uit mogelijke concurrenten bestaat inzake het object van zijn begeerte en die daarom naar beneden moeten worden gehaald als ze te bedreigend worden, meestal al bij voorbaat. Verder is er nog een derde groep van personen die hem extra spanning kunnen bieden. Kortom, het klassieke freudiaanse gegeven van het jongetje dat de ‘moeder’ voor zichzelf wil hebben en het grootste plezier beleeft als hij zich in spannende situaties manoeuvreert waarbij hij de ‘vader’ kan laten lijden. Zo schrijft Bendrix:
Ik vond een boosaardig plezier in de belachelijkheid in zijn kwaal: een rijksambtenaar zonder stem die hees en vruchteloos over weduwenpensioenen fluistert.
In een bespreking van Brighton Rock noemt J.M. Coetzee dit de ‘luceferiaanse trots’, die, zo voegt hij eraan toe soms ook komisch is, en dat gaat ook zeker op voor dit boek. Op bepaalde momenten is het zelfs ontwapenend, omdat de trots in feite Bendrix’ hulpeloosheid niet kan verhullen. Bijvoorbeeld als hij een anekdote vertelt over hoe hij in het café zit met Sarah en hij ziet een andere man kijken:
Ik probeerde hem op zijn nummer te zetten door hem strak aan te kijken, en dat lukte gemakkelijk. Hij had een lange snor en hondeogen en hij wendde zijn blik haastig af; daarbij stootte zijn elleboog tegen zijn glas bier, dat op de grond aan scherven viel, met het gevolg dat dat hij met zijn figuur geen raad wist. Toen had ik er spijt van, want ik bedacht dat hij mij wellicht had herkend van mijn foto’s: misschien was hij wel een van mijn weinige lezers.
Pas als de dreiging weg is, kan hij van de medespeler houden. Omdat Bendrix van beroep schrijver is, zijn de collega-schrijvers uiteraard de grootste doorn in het oog, wat wederom komische, beter gezegd sardonische commentaren als deze oplevert:
Het was een man met een lange grijze baard en vest vol soepvlekken, die eruitzag als een Victoriaanse dichter maar in werkelijkheid korte weemoedige memoires schreef over de honden die hij had gehad (Voor altijd Fido was een groot succes geweest in 1912).
Ook bestaande schrijvers moeten het ontgelden zoals E.M. Forster en Somerset Maugham. Dat een freudiaans karakter ook politieke dimensies kan hebben wordt duidelijk aan de hand van The Virtue of Disloyalty, de tekst die Greene uitsprak bij de uitreiking van de Shakespeare Prize in 1968: ‘That is a duty we owe society, to be a piece of grit in the State machinery.’ Een reden waarom dictators zo’n moeite hebben met kunst; het brengt hun eigen koninkrijkje in gevaar. Wie zelf voor God wil spelen kan geen andere goden of duivels gebruiken.
Graham Greene schreef romans die hij in eerste instantie indeelde in literatuur en ‘amusements’, wat nieuwsgierig maakt naar die ‘amusements’, want het laat onderscheidingsvermogen zien; er bestaat ook zoiets als intelligent amusement. Greene was bovendien essayist, filmcriticus en scriptschrijver (The Third Man), en zijn eigen boeken werden veelvuldig verfilmd (Our Man in Havana, The Honorary Consul etc.), tot op de dag van vandaag verschijnen er remakes. Geestig is dat hij in een film van Truffaut een cameo speelt als verzekeringsagent. Het einde van zijn leven bracht hij door in Vevey, Zwitserland, waar hij bevriend raakte met Charlie Chaplin. Prachtige titels gaf hij aan zijn boeken, mijn favoriet is Travels with My Aunt. De geestigheid van Greene toont zich ook in het feit dat in 1947 bij een wedstrijd van de New Statesman om de stijl van Graham Greene te parodiëren zelf deelnam onder de naam N. Wilkinson – hij werd tweede. In 1965 werd er eenzelfde wedstrijd georganiseerd, met een eervolle vermelding als resultaat. Overigens werd het boek Stamboul Train, zijn doorbraak, onder de titel Oriënt Express verfilmd, en onder diezelfde titel is de roman in de Verenigde Staten uitgebracht. A. den Doolaards Orient Express verscheen in hetzelfde jaar (toeval?), net als Agatha Christie’s Murder on the Orient Express. Het waren de nadagen van de ‘pulp’ – vanwege papierschaarste tijdens en na de Tweede Wereldoorlog verhuisde pulp naar de drive-in bioscopen, de zogeheten B-films, denk aan Ed Woods Plan 9 from Outer Space. Het tijdperk ook van James Bond en men’s adventure magazines. Greene was overigens zelf lange tijd geheim agent. Hoewel een dilettant, werd zijn informatie op prijs gesteld, aldus Coetzee in de genoemde bespreking van Brighton Rock.
In de documentaire The Greene Trilogy met een mopperende Anthony Burgess (A Clockwork Orange) en een beminnelijke John le Carré wordt over Greenes fascinatie voor grensruimtes gesproken. Altijd maar weer de grenzen opzoeken – en overschrijden. Als je echter door alle spanning en sensatie heen prikt, en in Het einde van de affaire doet Greene dat zelf, Bendrix lijkt me een afsplitsing van Greene zelf, dan wordt opeens een heel ander gezicht van Greene zichtbaar. Als jongen zwaar gepest, zware depressies, grondige verveling en een zelfmoordpogingen. Als je vanaf jonge leeftijd al zo’n leven leidt/lijdt, dan heb je aantal ‘keuzes’: je wordt een psychopaat, je wordt modelburger – de twee hoeven elkaar niet uit te sluiten – of je wordt een schrijver. Schrijven en kunst in het algemeen zijn te beschouwen als een sociaal geaccepteerde vorm van normafwijkend gedrag, en vaak voor de auteur zelf een compensatie; macht uitoefenen die je in het echte leven niet hebt of nooit hebt gehad. Het tragische aan getormenteerde schrijvers als Greene die maatschappelijk succesvol worden – want de maatschappij heeft behoefte aan mensen die hun duistere impulsen verwoorden – is dat ze soms vergiftigd raken door wantrouwen. Logisch, want waar vaak eerst met stenen werd geworpen kun je als outcast een weldadig geklap in ontvangst nemen, waardoor je je altijd blijft afvragen: houdt men wel werkelijk van mij? Dit verlangen naar liefde, bevestiging, eerlijkheid en erkenning schuilt zoals bekend in ieder mens, in verschillende gradaties, want bij sommigen zit de zelfhaat zo diep geworteld (= eigenliefde) dat alles wat een bedreiging vormt met haat tegemoet moet worden getreden of het gebrek aan liefde wordt gecompenseerd met narcisme. Wat ook zijn voordelen heeft, want een kunstenaar moet zijn publiek op afstand houden. Het publiek wil namelijk, zoals Gustave Doré volgens een artikel in NRC Handelsblad schijnt te hebben opgemerkt, het liefst de vleugels afknippen als de kunstenaar wil vliegen. Aan de andere kant, als je als kunstenaar voortdurend andermans vleugels afknipt, moet je erop voorbereid zijn dat je eigen vleugels worden afgeknipt. Dat weet ook Karl Ove Knausgård, een overschat auteur, maar dat terzijde. Vleugels afknippen en de vleugels afgeknipt worden, zie daar de geschiedenis van de mens. Tussendoor kruipt ergens de vooruitgang.
Het einde van de affaire is uiteindelijk vooral een religieus, beter gezegd katholiek boek. Greene bekeerde zich tot het katholicisme om met een vrouw te kunnen trouwen en vooral zijn reis naar Mexico, waar hij getuige was van de vervolging van priesters, bracht hem tot geloof. Het einde van de affaire leest een beetje als de volwassen versie van De avonden (1949). Wat bij Reve de kaalheid is, is bij Greene de wijnvlek van de rationalist die lezingen houdt in een park, het personage uit het boek waar Greene met een satanisch plezier over moet hebben geschreven. Bij deze droom van Bendrix moest ik eveneens aan Frits van Egters denken:
Al het licht verdween, de duisternis viel over het bed, en ik droomde dat ik op een kermis stond met een geweer in mijn hand. Ik schoot op flessen die van glas leken te zijn, maar mijn kogels ketsten af alsof ze met staal waren bekleed. Ik loste het ene schot na het andere, maar ik kon geen enkele fles aan scherven schieten…
En Henri Osewoudt uiteraard; net als in De donkere kamer van Damokles (1958) is de oorlog in deze roman een ‘oneervolle en onbetrouwbare medeplichtige’ van een gemankeerde – Bendrix loopt mank.
Wat Het einde van de affaire absoluut niet is, is een ‘schitterend liefdesverhaal’ zoals de uitgeverij ons wil laten geloven. Ja, er komt een affaire in voor en het gaat over jaloezie (‘the green monster’), maar die affaire is bijzaak en in feite het saaist aan het hele verhaal, want alle affaires lijken op elkaar, het is juist de religieuze component die dit boek zo indringend maakt. Alles verstikkend egocentrisme, mensenhaat, machtsstreven, obsessie, en wraakzucht gecombineerd met een diep gewortelde wanhoop, angst, onzekerheid, zelfhaat, minderwaardigheidsgevoelens en alle eenzaamheid die daarbij hoort, op verlossing en liefde hopend, een roman die veel gelijkenis vertoont De asielzoeker (2003). Zowel bij Grunberg als Greene zijn er de schuilkelders, maar ook werd ik herinnerd aan de scènes van Beck en de asielzoeker wanneer Bendrix bijvoorbeeld wat roos afklopt van de schouder van de rijksambtenaar, als waren het gehuwden.
Een definitie van amusement zou kunnen luiden: spanning zonder morele dilemma’s. Morele dilemmaatjes hooguit, en die zijn uitermate geschikt voor film, een inferieure kunstvorm in ethisch opzicht. Greene was zich daarvan bewust, en daarom frustreerden verfilmingen hem ook. Na Het einde van de affaire zou men The Third Man eens moeten bekijken en dan natuurlijk vooral de prachtige scènes met Orson Welles, die ik veel beter ben ga begrijpen na dit boek, want we bevinden ons daar niet in het riool van Wenen of een cabine van het reuzenrad van de Weense Prater, we zijn terug in de paradijselijke staat waarin we balanceren tussen hemel en hel, een spel dat het christendom heeft uitgevonden en dat eenvoudig en gecompliceerd tegelijk is. Korte uitleg: de eerste man is God, die oppermachtig is. Tweede man is de duivel, de eeuwige tegenstrever die ook God wil zijn en zwelgt in jaloezie. Wie is de derde man? De mens, de speler die elk moment van de dag voor de keuze wordt gesteld: of zich aan de wetten van God onderwerpen, of door de duivel te worden verlokt om zich tegen God te keren c.q. zichzelf God te wanen. De complicerende factor is dat er nauwelijks spelregels zijn; de Bijbel biedt zoals bekend vrij spel. In het paradijselijke schouwspel van Greene verspringt daarom voortdurend wat duivels is en goddelijk. Heeft u nooit de duivel in uzelf horen dansen? Heeft u hem nooit zijn lach horen lachen? Was u nooit in de hoogte om neer te kijken op de stipjes van mensen? Dan heeft u vermoedelijk nooit geleefd, want het is macht die ons aanlokkelijk voorkomt; machteloosheid wekt hoogstens onze verachting, hoon of ergernis op. De mens zou de laatste zijn om zijn eigen nietigheid en machteloosheid te erkennen.
Als 16-jarige speelde Greene Russische roulette. Met zichzelf. Gelukkig zonder dodelijk afloop, want daardoor kon hij ons in Het einde van de affaire uitnodigen om zijn spel zonder einde mee te spelen. Ga ook vooral The Third Man (nog) een keer zien om de duivels in uzelf en anderen te ontdekken. Er komen wellicht nog voldoende druilerige dagen in april. Veel plezier alvast. Wacht, u gelooft niet aan duivels en het rijk der schaduwen? Prachtig, dan staat u boven het spel dat christendom heet, of u heeft het beëindigd. Hoe zou u zichzelf willen noemen? Een verlicht mens? O, u speelt helemaal geen spelletjes? Maar waarom bent u dan tot hier gekomen; als het leven geen spel is, dan is de literatuur dat toch wel – op zijn minst? Zou u mij niet het liefste, als u eerlijk bent, de vleugels willen afknippen? Zo niet, vliegt u dan mee? Goed, maar denk eraan dat u uw eigen vleugels meeneemt, want ik kan u te allen tijde laten vallen. Als een baksteen.
Johannes van der Sluis
Graham Greene – Het einde van de affaire, vertaald uit het Brits door H.J. Scheepmaker, Uitgeverij Xander (2014), 256 blz. € 15,-