Recensie: Alfred Schaffer – Mens dier ding
Het vastgeroeste beeld van Sjaka Zoeloe omgebogen
In de bundel Mens dier ding verhaalt Alfred Schaffer over de vroegnegentiende-eeuwse Zoeloekoning Sjaka Zoeloe, waarbij Schaffer zich baseert op een aantal teksten met een geschiedkundige inslag. Dat heeft echter niet geresulteerd in een droge cyclus met opsommingen van Shaka’s doen en laten. De bundel kenmerkt zich juist door een aantal verbluffende juxtaposities die elkaar door hun tegenstellende karakter enorm versterken en deze bundel zo tot een ware leessensatie maken.
De bundel is in te delen in twee delen: een groep gedichten die willekeurige momenten uit Sjaka’s leven en politiek-militaire carrière adapteert en uitkristalliseert. Dit deel bevat indringende schetsen van het handelen van deze beruchte koning: enerzijds geroemd om zijn militaire capaciteiten, anderzijds verguisd om zijn militaire wreedheden. Schaffer vergelijkt die wreedheden bijvoorbeeld met tuinieren in het gedicht Geleidelijk verandert Sjaka in een buitenaards object:
Sjaka roept: ‘De zwakste schakels moeten uitgeroeid.’
Sjaka zegt: ‘We moeten onkruid wieden beste onderdanen.
Ontklitten die boel. Eens lekker tuinieren.’
(…)
Kijk eens al dat snoeiafval
En overal die ledematen.
Het andere deel is een verzameling gedichten met de titel dag(droom) en daarachter een getal tussen de 12.868 en 0. In de dagdromen, waarbij door de haken niet duidelijk is of het om een dag, om een dag als een droom, of om een dagdroom gaat, laat Schaffer Sjaka zelf aan het woord en is de toon heel anders. Hier is Sjaka geen moordmachine, geen ding of dier, maar een mens van vlees en bloed met gevoelens, die zich verwondert, zoals in ‘zienderogen werd het licht’ – dag(droom # 5.573:
Het is ook overal hetzelfde liedje, ach en wee
als op de bodem van de zee
alleen maar wuivend wier en duisternis
haast nergens kan ik bij.
Niet als bij een mens of dier.
Water, stilte, draaiende motoren
wind die in het gras gaat liggen
alles hoor ik door elkaar.
De mooiste muziek van de wereld!
Toch komen er in het eerste deel van de bundel ook genoeg momenten voor waarin Sjaka maar een nietig mens blijkt. Schaffer ondergraaft bijvoorbeeld meermaals het idee dat Sjaka een geweldig militair brein was, een goed staatsman of een wreedaard. In Sjaka vindt uiteindelijk de liefde van zijn leven schetst hij het beeld van Sjaka als antiheld, als zwerver:
Radeloos van ongeleid verlangen
begeeft hij zich zo’n vier keer in de week
richting de roodverlichte achterstraten van het dorp.
Dan blijft hij weg tot hij geen cent meer heeft.
Ver na middernacht zwalkt hij nog over straat.
In een leven van minuut tot minuut
op weg naar meer en steeds meer leven.
In beide delen vermengt Schaffer echter met het grootste gemak lyriek en verhaal, zet die tegenover elkaar en laat ze zodoende met elkaar contrasteren en daardoor versterken ze elkaar weer. Of het allemaal historisch klopt (dat doet het niet), daar draait het niet om. Het draait om een indringend portret van iemand die door de geschiedenis heen altijd is weggezet als despoot. Schaffer maakt Sjaka tot mens die ook twijfelt, die ook verliefd kan worden, die ook gevoelens heeft, die ook door de tijd heen leert van zichzelf en van het leven.
Dat brengt me meteen tot de volgende juxtapositie: de twee delen zijn chronologisch tegengesteld aan elkaar. Het eerste deel met de portretten van Sjaka’s leven begint met een gedicht, Harde feiten rondom Sjaka dat wil zeggen harde feiten rondom mij (het tweede gedicht van de bundel), waarin hij zijn naam spelt, zegt dat hij op zijn Facebookprofielfoto afgebeeld staat als Napoleon, dat hij meer dan honderd benamingen kent voor waterbuffels, maar desalniettemin maar één benaming weet voor vrouw. Dit deel eindigt met het laatste gedicht van de bundel waarin Sjaka belt met de alarmcentrale en zijn laatste woorden spreekt: ‘Ik ben op.’ De dag(droom)-reeks opent met nummer 12.868 waarin Sjaka een tekening maakt van een huis dat hij zich herinnert (‘Het was een zinderende dag, dat weet ik nog.’). Die reeks eindigt (nummer 0) met een vertwijfeld zoekend gebed:
Richt ik mij op dan bid ik, ik bid dan en zo bid ik
en ik bid dat iemand mijn gebed verhoort.
Sirenes zwellen aan voorbij de verte.
Ik zocht naar U maar vond geen tegenstand.
In zijn opzet is Mens dier ding historisch onmogelijk. Die asynchrone tijdspanne komt ook nog door andere procedés naar voren, namelijk doordat Schaffer een heel scala aan anachronismen inzet. De rechtszaak tegen Sjaka wordt namelijk uitgezonden via Nieuws24 en in het vijf pagina’s lange gedicht wordt net als bij de nieuwsdossiers op de websites van de landelijke kranten per zoveel minuten verslag gedaan van de ontwikkelingen. Schaffer voegt tweets (inclusief hashtags) in. Een ‘PowerPoint toont foto’s (…)’ en ‘[o]pgewonden fotografen en joelende aanhangers rennen / nog een heel eind met de wagen mee die wegsnelt richting onbe- / kend gebied.’
In een ander gedicht droomt Sjaka weg voor de buis waarop een quiz te zien is. De quizmaster vraagt: ‘Wie ben je, wat doe je, waar kom je vandaan.’ Met de grootste nonchalance reageert Sjaka: ‘Ik schilder af en toe, ik speel graag schaak. Soms verplaats ik een berg.’ Verder bevat de bundel nog een interview, een brief aan zichzelf, een gedicht (Heerlijk!) bestaande uit een opsomming van locaties waar Sjaka bij voorkeur gemeenschap heeft, en de uitgeschreven tekst van een introductievideo over het hanteren van de korte speer (‘Wij horen / graag van u en wensen u succes.’).
Verschillende genres en versvormen zet Schaffer dus tegen elkaar open en dat resulteert in een wervelende bundel waarin ik van hot naar her gesleept werd. Ook de stijl in Mens dier ding getuigt van een razende storm op papier. Dan weer een clichébeeld (‘het is de branding die mijn voeten zoent’), dan weer een combinatie van verschillende historische personen of gebeurtenissen (‘Zie Karel de Grote, zie Pol Pot. / Caesar, Rambo. / I, II en III.’), dan weer onverbloemde liefdespoëzie (‘N! Als een abrupte smaak die losbarst in je mond / een stortbui in het hartje van de zomer. / Verslavend als een voetbalspelletje.’) en in de twee regels erna wordt die tederheid weer onttakeld: ‘Sleetse beeldspraak klaagt zijn biograaf maar ach / zolang het werkt, denkt Sjaka.’ En het werkt, want deze gedichten lezen ten eerste als een trein (ook een sleetse vergelijking, maar het werkt) en ten tweede behouden de gedichten hun frisheid, hun felheid en hun fierheid, ongeacht thematiek of gebruikte registers.
Schaffer heeft met Mens dier ding een dikke bundel geschreven over een Zoeloekoning die kort leefde (ongeveer veertig jaar werd Sjaka), maar met zijn daden op verschillende manieren de geschiedenis ingegaan is. Schaffer voegt daar met deze bundel een nieuwe, ontroerende en krachtige dimensie aan toe die het vastgeroeste beeld ombuigt: een poëtische die Sjaka Zoeloe, de beruchte koning, tot mens maakt.
Obe Alkema
Alfred Schaffer – Mens dier ding. De Bezige Bij, Amsterdam, 144 blz. € 18,90.
Mooi gedaan! Zou u de motieven uit deze bundel uiteen kunnen zetten? Ik heb er wel wat kunnen vinden maar ik weet het niet zeker.