Recensie: Eli Brown – Buskruit en kaneel
Zo goedaardig als een theepot
Buskruit en kaneel is het logboek van chef-kok Owen Wedgwood, die in 1819 gevangen wordt genomen door piraten. Hij moet op het schip The Flying Rose elke zondag een feestmaal op tafel zetten voor kapitein ‘Mad’ Hannah Mabbot, wil hij in leven blijven. Dat zet hem behoorlijk onder druk, maar toch weet Wedgwood telkens weer de meest verfijnde maaltijden te bereiden van de meest smerige en onbruikbare ingrediënten. Ondertussen maakt hij plannen om te ontsnappen van het goddeloze schip – plannen die keer op keer in de soep lopen.
Terwijl Wedgwood zich druk maakt om zijn eigen hachje, heeft de bemanning van het piratenschip zelf ook genoeg problemen. Mabbot wordt achtervolgd door een wraakzuchtige kaper, Laroche, en is zelf op zoek naar de Koperen Vos, een mysterieuze figuur die ze koste wat het kost wil vinden.
Hoewel de plot vermakelijk klinkt, weet Brown het verhaal niet goed over te brengen. Er gebeurt genoeg – zoals je zou verwachten op een piratenschip – maar omdat het verhaal wordt verteld door de preutse en moralistische Wedgwood, blijft alles nogal kleurloos en oppervlakkig. Volgens Wedgwood is alles op het schip in- en inslecht en bovendien godslasterlijk, en hij benadrukt constant hoe hij zijn logboek na zijn ontsnapping wil gebruiken om te zorgen dat de bemanning vervolgd wordt.
Verder worden de karakters van de bemanningsleden helaas te weinig uitgediept, terwijl de piraten juist het interessantste deel van het verhaal vormen. Nu blijven het enkel vlakke personages zonder echte diepgang. Ja, we krijgen wel te weten dat Mr Apples, de kolossale, gespierde vechtjas, in zijn vrije tijd graag breit. Waarom hij dit doet en hoe deze hobby tot stand is gekomen wordt alleen niet verteld, waardoor zo’n opvallend karaktertrekje juist ongeloofwaardig en enigszins belachelijk overkomt. Zo lijken de karakters van alle personages niet goed uitgewerkt, dit geldt zelfs voor Wedgwood en Mabbot, de twee hoofdpersonen.
Ook heeft Wedgwood het keer op keer over zijn ‘liefste Elizabeth’, zijn vrouw die jaren geleden is overleden, maar hij weidt niet nadrukkelijk uit over haar of over hun leven samen. Op de momenten dat hij het moeilijk heeft denkt hij weer aan deze Elizabeth, die als een engel zo goed wordt neergezet:
Mijn liefste Elizabeth, als je nu over mijn schouder kijkt, smeek ik je: ga en rust. Uiteindelijk zal ik naar je toe komen, maar ik zou niet willen dat je mijn bloederige reis hoeft te zien. Elizabeth, mijn bosbesje, ik druk nu een kus op het papier – ga.
Deze nostalgische intermezzo’s zijn niet alleen zeer willekeurig, ze zijn ook volledig overbodig voor het verhaal en zorgen alleen maar voor vertraging en afleiding.
Deze minpunten hadden in theorie niet onoverkomelijk hoeven zijn, maar wat vanaf bladzij één werkelijk een struikelblok bleek, was het taalgebruik. Brown hanteert een inconsequent archaïsche manier van schrijven die botst met de snelheid die het verhaal zou moeten hebben. Het ouderwetse vocabulaire wordt te pas en te onpas afgewisseld met woorden uit de moderne tijd:
Er stonden verscheidene dikke eikenhouten tafels aan een kant van de taveerne […] en een met tin beklede bar aan de andere kant.
De combinatie van de woorden ’taveerne’ en ‘bar’ in één zin is op zijn minst opmerkelijk te noemen, en leidt onbewust af van het verhaal. Daar komt bij dat het moeilijk te geloven is dat Wedgwood daadwerkelijk op deze omslachtige manier in zijn dagboek zou schrijven terwijl hij doodsbang is en elk moment van de dag op zijn hoede moet zijn. Dit ouderwetse taalgebruik, in combinatie met langdradigheid en bizarre metaforen (‘zo goedaardig als een theepot’), maakt het lastig om het boek door te komen.
Brown vertelt te veel in plaats van te laten zien wat er gebeurt, en gaat zo in tegen het principe van show, don’t tell. Dit is best begrijpelijk, aangezien het hier gaat om een dagboek, maar waarschijnlijk was het verstandiger geweest om een ander soort vertelstandpunt te kiezen voor wat een actie- en avonturenverhaal zou moeten zijn.
Het idee achter Buskruit en kaneel is erg origineel en creatief: een kokende gijzelaar op een bruisend piratenschip met een temperamentvolle vrouw als kapitein; een piratenverhaal gemixt met een kookboek. Het had veel potentieel, maar door de gaten in het plot, de slecht uitgewerkte personages en het archaïsche taalgebruik komt het niet goed uit de verf. Het had zo mooi kunnen wezen, maar helaas.
Anne Kooistra
Eli Brown – Buskruit en kaneel. Vertaald door Dirk Jan Arensman. Signatuur, Utrecht. 256 blz. € 18,95.