Recensie: Ida Simons – Een dwaze maagd
Een fijn lichtvoetige klaagzang
Nederlandse uitgevers hebben de laatste paar jaren hun hoop deels gevestigd op het heruitgeven van zogenaamde vergeten klassiekers. Denk aan Stoner en Kästner en vooral aan de onvolprezen serie Cossee Century. Het is natuurlijk prachtig wanneer er weer goede evergreens worden gelezen, maar het lijkt soms alsof men in deze mode een weinig doorslaat. Nu ja, een hype is een hype.
De debuutroman van Ida Simons (Antwerpen 1911 – Den Haag 1960) Een dwaze maagd wordt nu alom de hemel in geprezen. Maarten ’t Hart noemt het boek ‘een van de hoogtepunten uit de Nederlandse literatuur’. We hebben hem en zijn meningen hoog zitten, maar dat is toch wel wat overdreven. Zeker wanneer hij het werk Elsschotiaans noemt. De goede ontvangst is natuurlijk wel fijn voor de uitgever. En het is gegund. Het komt altijd weer ten goede aan ander werk, aan ware meesterwerken. Ik had het al over Cossee Century.
Het twaalfjarige meisje Gittel heeft een passie voor pianospelen en ook een zeker talent daarvoor, al behoort ze niet tot de wonderkinderen, maar eerder tot de ploeteraars. Net zoals haar vader in zaken een zogenaamde ‘Schieber’ is. Iemand die van de hand in de tand leeft en overal dealtjes probeert te sluiten. Met maar weinig succes. Daar maakt hij van die fijne zure, typische Joodse grapjes over.
Van jongs af aan was ik eraan gewend mijn vader, ongeveer dagelijks, te horen zeggen, dat hij zijn medemensen ernstig benadeeld had omdat hij niet begrafenisondernemer geworden was. Naar zijn stellige overtuiging zou, onmiddellijk daarna, de bevolking van onze planeet louter uit onsterfelijken hebben bestaan.
Dat is natuurlijk een veelbelovend begin. En tot op zekere hoogte weet Simons deze toon ook vast te houden. Ergens in het midden van de tekst verzucht de jonge Gittel – zie haar voor u met de handrug tegen het voorhoofd – dat haar ouders helaas weer in pais en vree met elkaar leven en dat een bezoek aan het door haar geliefde Antwerpen en aan de veel oudere vriendin Lucie en haar bancaire sjieke vader dus nog wel enige tijd uit zal blijven. Zodra pa en moe weer eens bijna op de vuist gingen, vluchtte moeder Thea met de koters vanuit Den Haag naar haar geboorteplaats Antwerpen. Mooie scènes bij al dan niet welwillende grootmoeders en ene oom Wally die de vluchtpogingen met hilarische ‘contracten’ aan zichzelf belachelijk maakt.
Hierbij verklaar ik – wijze Wally – in aanwezigheid van Thea, Eva, Gittel en Mili, schriftelijk, mondeling en plechtig het volgende; Thea beweert zes maanden of langer bij haar familie domicilie te zullen kiezen. Ik, hierboven genoemde wijze Wally, verklaar, dat zij, voordat zes weken verstreken zijn op haar eigen adres teruggekeerd zal zijn, en blij toe!
Gittel is iemand die de wereld met haar unieke (pre)puberale visie beziet. Af en toe ontwapenend wijs, maar toch vaak ook nogal nuffig. Simons geeft een goed beeld over een tijd waarin mensen nog om geld en goede naam trouwden en niet alleen voor de kinderen bij elkaar bleven. Een tijd waarin kinderen eigenlijk geen eigen stem mochten hebben en niet zomaar bij vriendinnen op bezoek konden gaan zonder uitdrukkelijke toestemming.
Een kinderversje dat Gittels even oude vriendin Mili zingt ter zelfverblijding, illustreert de tijdsgeest adequaat. Een leven dat voor een vrouw al bij voorbaat is ingevuld:
Tien jaar ben je een kind,
Twintig, ben je bemind,
Dertig, ben je getrouwd,
Veertig, ben je al oud.
Vijftig, krijg je ongemakken
Zestig begin je af te zakken,
Zeventig ga je een trapje af,
Tachtig lig je in je graf.
Negentig kun je misschien nog beleven,
Maar honderd is je haast nooit gegeven.
Het sterk autobiografische Een dwaze maagd is heus wel goed geschreven. Simons heeft een fijne licht-ironische pen en ze weet de onwetendheid en de twijfel van een meisje van rond de twaalf in de jaren twintig mooi onder woorden te brengen. Fijne droefenis alom. De stem van de jonge Gittel is geloofwaardig, maar is soms toch wel duidelijk ingekleurd door die van de bijna vijftigjarige schrijfster. Een schrijfster die haar einde al voelt naderen. Een jaar na het verschijnen van haar debuut, werkende aan een tweede roman, overlijdt zij plotseling, nog voor haar vijftigste verjaardag.
Haar debuut was in die tijd zeer lovend ontvangen, ook waarschijnlijk omdat in die dagen er nog niet veel Nederlandse auteurs waren die op een dergelijke wijze zichzelf en hun (Joodse) achtergrond op de hak namen.
Wanneer men de achterin de roman opgenomen biografische schets over Ida Simons leest, weet je dat het ware meesterwerk te peuren is uit haar levensloop. Haar vader was Duits, haar moeder Nederlandse, maar in Engeland geboren. Zij spreekt het liefst Engels. Beiden zijn afkomstig uit gegoede Joodse koopmanfamilies. Ida is geboren in Antwerpen en groeit op met Jiddisch, Duits, Vlaams, Engels en een beetje Nederlands. In 1914 moeten ze België verlaten, vader is immers Duits, en in 1943 wordt ze, inmiddels getrouwd, vanuit haar woonplaats Scheveningen gedeporteerd naar Westerbork en later Theresienstadt, alwaar ze concerten gaf. Ze overleeft de kampen, maar is duidelijk verzwakt. Het concertleven dat ze na de oorlog weer oppakt is haar te zwaar. Ze besluit te gaan schrijven.
Een dwaze maagd kan in die zin beschouwd worden als een eerbetoon aan het leven van Simons zelf, een fijn lichtvoetige klaagzang.
Guus Bauer
Ida Simons – Een dwaze maagd. Cossee, Amsterdam. 206 blz. € 19,90.