Nieuws: Stijn Streuvels over 6 augustus 1914 in West-Vlaanderen
‘We leven in de vervoering’
Eind juli maakt Stijn Streuvels nog plannen om met een vriend vakantie te gaan houden op Walcheren. Omdat hij zelden of nooit dagbladen leest (‘die dingen vertroebelen gewoonlijk mijn stemming en maken me korzelig’) weet hij weinig van de ontwikkelingen in Europa. Als België op het eind van de maand mobiliseert kan hij zich niet voorstellen dat er echt oorlog zal komen. Om hem heen ziet hij het vredige, zomerse landschap van West-Vlaanderen, waar de oogst wordt binnengehaald. Maar ook in Ingooigem beginnen nu de geruchten op gang te komen. Alle Duitse vakantiegangers zijn al naar huis, in Heist en Blankenberge zijn in het hoogseizoen de hotels leeg. In zijn dagboek schrijft Streuvels dat hij niet kan geloven dat er iets gebeuren zal. Maar op 31 juli begint zijn stemming te veranderen en schrijft hij bezorgd: ‘Zal België tussenkomen en in de dans gemengd zijn?’ Dàt is de vraag en de grote verwachting.
Daarna volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Steeds meer mannen moeten zich melden in de kazernes en ook de paarden worden opgekocht voor het leger. Als Streuvels op de avond van 1 augustus bezoek krijgt van zijn kunstbroeders De Saedeleer en Van de Woestijne gaat hun gesprek alleen maar over de oorlogsdreiging. In zijn eigen dorp dringt bijna geen nieuws door maar wel in het nabij gelegen Kortrijk. ‘Veel volk op de markt,’ schrijft Streuvels, ‘algemene verontwaardiging over ’t brutale optreden van Duitsland.’ In de stad is paniek ontstaan over geld, iedereen wil van de bank hun geld terug. ‘Een felle regenvlaag jaagt de menigte uiteen en de gesprekken worden voortgezet in de trein.’ Een dag later worden nog meer soldaten opgeroepen, nu ook de getrouwde mannen. Dit nieuws zorgt voor algemene verslagenheid in het dorp. ‘Nu wordt het ernstig,’ noteert Steuvels, ’en de mensen staan met vrees op het wezen.’
Wonderlijk genoeg gaat Streuvels de volgende dag gewoon naar het station om een vergadering van de Koninklijke Vlaamse Academie bij te kunnen wonen. Maar voor particulieren is er geen treinvervoer, alleen soldaten mogen mee. Streuvels neemt dan maar de tram naar Kortrijk waar hij opnieuw over de markt loopt en de stemming beschrijft. ‘Een bejaarde heer hoorde ik bij een troepje jongelingen verklaren: dat iedereen nu in de gelegenheid was zichzelf een erediploma aan te schaffen waarop men zijn hele leven zou kunnen fier zijn!’
Ook de volgende dagen komt Streuvels niet tot werken. Tot zijn ergernis moet hij voor nieuws naar Kortrijk, de krant die in het dorp wordt bezorgd is al twaalf uur daarvoor gedrukt.
Op 6 augustus 1914 regent het in Vlaanderen. Pas ’s avonds worden er bulletins en telegrammen in Kortrijk bezorgd over de dappere tegenstand die het Belgische leger de Duitsers heeft geboden. ‘Het wordt iets als bij een politieke verkiezing wanneer men de uitslag bekend maakt en de zegenvierende partij haar jubel uitviert.’ Als Streuvels laat in de avond terug gaat naar huis vindt hij ‘het dorp in zijn gewone rust en heel buiten de beroering.’
Doeke Sijens
Ontleend aan: Stijn Streuvels – In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de eerste wereldoorlog. Brugge/Nijmegen, 1979, blz. 47-53.