Recensie: Kees van Kooten – Hedonia
Liefde en twijfel
Het verhaal dat Kees van Kooten vertelt in Hedonia, de roman die hij zelf ‘een opstel’ noemt, is eenvoudig en rechtlijnig. De hoofdpersoon, diezelfde Kees van Kooten, blijft met zijn beide kinderen achter wanneer zijn vrouw, Barbara, voor een paar dagen naar de Verenigde Staten vertrekt. Ze zal er een interview maken met de schrijfster Helene Hanff, van wie ze het vermakelijke brievenboek 84, Charing Cross Road vertaalde, en ze hoopt vurig op een gelegenheid Woody Allen te ontmoeten: ze vertaalde verschillende van zijn filmscripts, bewondert hem zeer, en is al tot zijn secretaresse doorgedrongen.
Die paar dagen alleen zijn voor Kees van Kooten synoniem met verveling en zorg: hij kan zichzelf niet aan het werk zetten en vraagt zich almaar af wat er tussen Barbara en ‘Wooby Allen’ — zoals Kees’ dochtertje de komiek en regisseur noemt — kan voorvallen. Die dwanggedachte wordt gevoed door Frans, een jeugdvriend, die Barbara en Woody toevallig in New Vork heeft ontmoet en die nu linea recta van Schiphol naar huize Van Kooten snelt om Kees een kiekje te laten zien van een genoeglijk onderonsje van Barbara en Woody. Frans’ enige bedoeling is Kees jaloers te maken.
Natuurlijk blijkt uiteindelijk alle zorg vergeefs geweest. Barbara keert in Nederland terug met een bandopname van haar gesprek met Woody Allen, en verder is er niets aan de hand.
— Ben je met hem naar bed geweest? Zij rekt zich uit, schudt een paar keer traag haar slaperige hoofd en lacht haar lach van de foto. — Zou je dat leuk vinden?, vraagt ze.
Hedonia is een onderhoudend verhaal — maar de roman is meer dan dat. Van Kooten grijpt het bezoek van zijn vrouw aan Woody Allen en zijn eigen gevoelens van onlust aan om wat beschouwingen ten beste te geven over het huwelijk, over het hedendaagse onvermogen om te genieten (‘anhedonia’) en over ‘leuk zijn’. Het laatste onderwerp voert hem in gedachten terug naar zijn jeugd in Den Haag (‘leuk zijn’, je mocht langer opblijven) en naar de kennismaking met Wim Kan, die in een reclamespot van Koot & Bie voor de VPRO ooit de ambtenaar Van Puthoven speelde.
Kan was voor Van Kooten meer een voorbeeld dan Woody Allen, zoveel is zeker. In een artikel uit 1975, dat achterin het boek is herdrukt, verwijt hij Allen ‘gekoketteer met zijn zwaarmoedigheid en dat hij, al op middelbare leeftijd, nog steeds de zijnsvragen van de intelligente Amerikaanse adolescent’ stelt. Woody Allen, zo getypeerd, is de verpersoonlijking van het anhedonia. Of, zoals Van Kooten dat onvermogen om gelukkig te zijn zelf beschrijft:
Geen amusement zo decadent of ik heb het hier voorhanden, maar besluiteloos dreutelend verdobber ik andermaal een kostelijke vrije avond, de vierde nu alweer, in I’Embarras du Choix, aan het Mer à Boire. Ik pak een pilsje.
Aan Allens ‘zijnsvragen’ ontkomt ook Kees van Kooten niet. De mooiste zinnen in het boek wijdt hij aan de verhouding met zijn vrouw en kinderen — die bijzondere mengeling van verworven geluk en de mogelijke breekbaarheid daarvan. ‘Ik heb het gevoel dat ik meer met haar getrouwd ben dan zij met mij,’ noteert Van Kooten als Barbara op Schiphol uit het zicht verdwijnt. Mooier kunnen liefde en twijfel niet in één zin verwoord worden.
Anton Brand
Kees van Kooten – Hedonia. Een opstel. De Bezige Bij, Amsterdam. 156 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 7 december 1984.