Column: Guus Bauer – Sleutelkind (II)
Sleutelkind II
Ik breng u het krullenbolletje in gedachten en mijzelve, de flamboyante nepdichter, amper dertien jaar oud. Een paar weken na mijn actie in het trappenhuis zat ik wederom in de bus en zag krullenbolletje bij een halte staan. Ik slikte een paar keer, nam me voor om haar nu uit te nodigen voor iets leuks, geen idee wat, ik had geen enkele ervaring met uitstapjes, maar dat zouden we samen wel bedenken. Wij, het leuke stelletje. Zij blond, ik donkerharig haar en met namen die op elkaar rijmden. Ik heb twee van de zeven schoonheden. Donker haar en blauwe ogen en een kuiltje in mijn kin, volgens mij heb jij de andere vijf. Ik zat helemaal achterin op de brede bank. Toen ze bij de chauffeur een kaartje kocht, riep ik haar naam en zwaaide. Ik had de jongen waarmee ze was niet gezien.
‘Zo,’ zei Coen, iemand die op de lagere school een paar klassen hoger had gezeten, ‘het nette ambtenaartje is nu dus een dichter.’ Hij wreef over zijn snor, ja, een echte dikke borstelsnor. ‘Dat past wel bij een slapjanus. Slappe versjes.’ Ik keek het krullenbolletje aan in de hoop dat ze me te hulp zou komen, een paar lokken kwamen leuk onder haar rode muts vandaan.
‘Dichten, wat schiet je daar nu mee op,’ zei ze. Ze gaf de borstelsnor een zoen. ‘Coen hier werkt in de bouw. Hij hep al een salaris.’
Hij kreeg dus geld, ja, dat was een behoorlijk pijnlijk puntje.
‘Gefeliciteerd met jullie verloving,’ zei ik. Coen keek me even net zo schaapachtig aan als toen ik hem per ongeluk in de tweede klas gevloerd had. Expres, het was expres.
‘Verloving?’ zei mijn voormalige muze – ik had zelfs een gedichtje aan haar opgedragen. ‘Hoe zo, verloving?’ Wat kon ze toch mooie grote ogen opzetten.
‘Nou, jullie zoenen toch?!’ Antwoordde ik. Je zag de paar radertjes in het hoofd van Coennemans moeizaam in elkaar grijpen, zich afvragend of het verwaande kwastje hem soms in de maling nam. Ik zette mijn onschuldige gezicht op, een vaalgrijs masker zonder ook maar een plekje rood.
‘Zo groen als gras,’ zei krullenbolletje. Waar, waar, o zo waar. Ze pakte de hand van Coen en zei: ‘Ik heb je dat belachelijke versje dat hij voor me heeft geschreven toch laten lezen?’ Neem nog maar een stukje van mijn dichtershart. Wat kon Janis Joplin toch mooi zingen.
‘Ja,’ zei de oen terwijl hij zich tot mij richtte, ‘waag het niet nog eens om zulke vunzigheid over mijn meisje op papier te kalken. Anders zwaait er wat.’
Trots keek zijn verovering naar hem op. ‘En de eerste keer dat ik hem tegenkwam,’ zei ze, ‘stonk-ie ook naar drank. Hij bazelde wat over zonneschermen.’
‘Ja,’ zei Coen, ‘die nozems groeien op voor galg en rad.’
Op dat moment trok de buschauffeur – vriend, o fijne vriend – hard op, harder dan normaal. De armen en benen van Coen vlogen door de lucht. Krullenbolletje was al gaan zitten op een van de duobankjes voorin. Ze kende waarschijnlijk net als ik de vertrektijden uit haar hoofd. Coen zat na zijn radslag op z’n kont in het gangpad. Zijn vriendin kon een spottend lachje niet onderdrukken. Ik behield mijn stalen masker. Vanbinnen volgden de salvo’s elkaar naadloos op. Die twee zouden niet lang een stelletje zijn. Coen trok zich op aan een stang en fatsoeneerde zijn, het moet vermeld, moderne kuif. Hij ging naast zijn vriendin zitten, draaide zich om en zei: ‘En het rijmde niet eens, je bent een prutser.’
Het rijmde dan misschien niet, maar het dichtte wel. Blond was waarschijnlijk niets voor mij, mooi misschien ook niet. Toen de twee uitgestapt waren, draaide een wat oudere meneer zich naar me om en zei: ‘Trek het je niet aan, het is het lot van de literaire mensch, van de schrijver, van de dichter.’ Nadien keek ik samen met papa elke keer naar zijn verhaaltjes op de tv. Met heel veel fijn droeve vreugde in mijn hart.
Update aangaande Coen en co: onze sportheld liet onder druk van zijn collega-bouwvakkers alsnog zijn haar groeien. Op zijn hoofd welteverstaan. De rest van zijn aapachtige lichaam moest hij eens in de week scheren. Na verloop van tijd begon hij ook onder werktijd biertjes te hijsen. Het krullenbolletje, thuis met twee koters, na de tweede bevalling een slordige dertig kilo zwaarder geworden, zeg maar een flinke krullenbol geworden, ontdekte achtereenvolgens de sherry-, de whisky-, de wodkakuur en de speed. Coen de cannabis, de heroïne, de lsd en de vrije liefde. Over hun galg-en-radjes wil ik het niet eens hebben.
En opdat gij voor de oren uwer kinderen en uwer kindskinderen moogt vertellen.
Guus Bauer